Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 133(1988)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Leonard Beuger Sirmione I Nu dwaal ik langs de kustweg naar het zuiden, laat bergen en gedachten achter mij. Straks in de vlakte ben ik eindelijk weer vrij en haal mijn hart op aan verkeersgeluiden, verzorgde velden en de macht van Rome. Voordat het al te ver met mij zal komen talm ik nog langs de omgestulpte haven: het schiereiland, de enclave in het meer. II Het grote huis dat nu alleen een schedel is van droge grotten, gereinigd door de zon, wordt nog omspoeld door water uit een warme bron. Tussen de bergen rust het meer, en koestert zich. Het heeft zijn landtong uitgestoken naar het noorden en in zijn droom bewegen zich de woorden van de verstorven taal die zwak weerklinkt tegen de oevers. De dode dichter zingt. III Daar ken ik jou. Jij bent het herenkind dat mij verheffen zal, de ene vrouw. Wat mannen levenslang verspillen zal in jou gedragen worden alle dagen. Het vindt een nieuwe, kalme plaats waar het zal leven. Jij kent mij niet. Ik heb jou niets te geven. Zoals jij ieder mens gelijkelijk bemint zo duld je dat ook ik wat van je hou. Vorige Volgende