verwondering en plezier je afvragen wat er gaat gebeuren in de nabije toekomst.’ (Kreatief, 1987/1). Dat verlangen naar een ongerept bestaan in een paradijselijke, mythische tuin is te interpreteren als een vlucht van de 27-jarige ik-persoon uit zijn narcistische persoonlijkheid. Schrijvend pelt hij zijn verdriet af als een ui, tot hij bij de kern van zijn identiteit komt. De eerste schil is het besef van een algemeen, diep verdriet om het bestaan, en het gevoel dat hij altijd en overal faalt. De tweede schil is de gebeurtenis met Marc, zijn mooiste homofiele liefde, die nu ten einde is omdat Marc hem heeft verlaten. De laatste schil is de pijnlijke herinnering aan de verlamde moeder. De onmogelijke liefde voor de moeder, die ‘menselijke puinhoop’, zet zich van lieverlede ziekelijk op zichzelf, maar ook de pijn om haar vreselijke lot: ‘Jaren later, toen ze al dood was, kon je daar niet over praten of schrijven tenzij ten koste van de schrijnendste psychosomatische toestanden.’ Dirks reizen en schrijven is een zoektocht naar contact, naar de ideale liefde van de ‘zwarte bruidegom’ ook, weg van de ketens van het verziekte moederbeeld en het daaruit resulterende narcisme. Die queeste moet hij geheel op eigen krachten vervullen, want een God van liefde kan er immers niet zijn.
Terwijl Dirk lijfelijk op reis gaat naar Napels en Capri, reizen zijn gedachten terug naar het verleden, naar de mannen en vrouwen die hij heeft liefgehad, maar vooral naar Marc, in wie hij een spoor van de zwarte bruidegom meende te hebben ontdekt, maar die hem, net als alle anderen, na zowat drie maanden verliet. Marc is een scharniermoment in zijn bestaan, het mooiste wat hem ooit is overkomen. Tegelijk wakkert dit besef zijn zelfhaat aan, die even groot is als zijn eigenliefde: steeds weer speelt hij in het leven van zijn partners een verstikkende rol en komen ze na maximaal honderd dagen in een diepe depressie terecht. Het weggaan van de 20-jarige Marc gooit hem in de diepste der psychische inzinkingen: ‘Slapen is de enige menselijke activiteit die niet uitloopt op een desillusie of een frustratie’, schrijft hij in die onzalige periode. Toch is zijn verlangen naar de ontmoeting met de eeuwige geliefde, de zwarte bruidegom, onblusbaar: ze drijft hem voort door Europa, tot in Zuid-Italië. Tegen beter weten in blijft Dirk in het diepst van zichzelf in het mirakel van de liefde geloven. Het is niet toevallig dat de eerste werktitel van De zwarte bruidegom ‘Het mirakel’ was. De hele reis naar Napels en Capri drijft, spijts alle ontgoocheling en cynisme, op erotische verlangens. Ondanks Dirks biseksualiteit, is er geen twijfel mogelijk: het einddoel van de erotische queeste, de zwarte bruidegom, is een man, zeker ook een donkerhuidige man, want de Afrikanen staan dichter bij zijn Abel-levensfilosofie. Meteen zou dergelijke allesomvattende liefde, die deze keer een duurzaam karakter zou dragen, Dirk bevrijden uit de kerker van narcisme en zelfhaat. Het leven in vrede met zichzelf is een minimum-programma. De ik-figuur heeft negen maanden in Afrika doorgebracht en hij had geen verweer tegen de schoonheid van de zwarten. Hij werd ontroerd door hun lichamen; van de gespleten westerse cultuur, waar het vlees
onzichtbaar hoort te zijn en alleen het hoofd burgerrecht heeft, is hier geen spoor. Dirk wil zijn hele leven samenvatten ‘als een queeste naar de schoonheid en het verlangen om er deel van uit te maken.’ Hij vindt van zichzelf dat hij slechts met dunne draadjes aan elkaar hangt. ‘Er zijn evenwel momenten dat ik mij heel voel, zonder reten en spleten, zonder het hele breiwerk: wanneer ik contact heb met het rijke weefsel, of met Marc, of met de zwarte bruidegom.’ Op een piazzetta ontmoet Dirk een donkere man, teint van melkchocolade, een prachtig lichaam en koninklijke gang. Is dat de langverwachte verlosser? Of is hij een papieren heiland, die ontstaat onder de verlangende pen van Dirk?
Zoals de ik-figuur Abel verkiest boven Kaïn, en de zwarte beschaving boven de blanke, zo ook verkiest hij Babylon boven Jeruzalem. Jeruzalem staat voor de liefde voor God en de minachting voor zichzelf, terwijl Babylon eerder de duivel oproept, maar ook het speelse bestaan vol liefde. Babylon is de stad van de divine décadence. En ook de auteur zal die voorliefde wel hebben, want ontleent