rijk. Dààr, tijdens de vakantie nog wel, wil men immers, ‘individueel en als groep’, van '86 maken wat '68 is geweest (p. 117). In Deel I wordt Lous plan voorbereid, in Deel II zal het worden uitgevoerd.
Zo begint Lou al dadelijk met zich een geit aan te schaffen. Er was immers, op oudejaarsavond, sprake geweest van een alternatieve, kleinschalige geitenboerderij in Limburg waar iedereen toch zo enthousiast over deed. Lous geit wordt dus enerzijds het symbool van de geëngageerde, antikapitalistische levenswijze, terwijl ze anderzijds als een soort katalysator moet fungeren in heel het ontmaskeringsproces. Daarom ook dat hij haar Cassandra doopt. Als mythologische figuur was Cassandra diegene die de val van Troje en de list met het houten paard voorspelde, zonder dat iemand haar geloofde. De geit, Cassandra, zal nu het paard van Troje spelen (p. 92), want Lou heeft zich vast voorgenomen met ‘die kleffe vriendenkliek’ te breken, maar dan op een ingewikkelde manier, waarop hijzelf eigenlijk buiten schot blijft (p. 49). Zo is Adri al dadelijk bereid, in alle ernst, op zoek te gaan naar de symboliek van de geit in de oosterse mythologieën (p. 51), en eens in Frankrijk krijgt Lou Edgar en Elly zo ver dat ze zijn (meegereisde) geit met acapunctuur en wichelroede behandelen, tot het dier letterlijk van zich afbijt. Eén voor één weet Lou hen te compromitteren en te treffen in hun eigen zwakheden. Alleen Isabel vindt genade in zijn ogen, en het komt zelfs zo ver dat hij op haar verliefd wordt.
Maar vanwaar nu die afkeer van zijn vroegere vrienden? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is het nodig Lous gecompliceerd karakter wat verder te ontleden. Eigenlijk is hij een zeer emotionele én impulsieve man, die echter heeft afgeleerd zijn gevoelens ook te tonen. Dit heeft hem immers al te dikwijls narigheid bezorgd in het verleden. Hij is iemand die aan het leven lijdt (p. 54), en tegenover de grote, diepe passies en gevoelens stelt hij voortdurend relativerende ironie en blokkerend cynisme. Deze tweeslachtigheid, die in deze roman heel uitgesproken aanwezig is, was ook al terug te vinden in Met het oog op de jaren negentig. Emoties moeten onschadelijk gemaakt worden, vóór ze pijn gaan doen. Het duurt dan ook een hele tijd alvorens Lou wil bekennen dat hij van Isabel houdt - maar of hij het meent? - nadat hij ‘het spook van de liefde’ uit zijn huis heeft gejaagd (p. 98).
Tevens zit Lou met een soort schuldgevoel, in de zin dat hij indertijd - in '68 - niet tot het uiterste is durven gaan; de veilige, burgerlijke weg had het ten slotte gehaald op het onzekere idealisme. ‘We hebben niets gedurfd’, bedenkt hij, ‘We zijn teruggekeerd naar ons Kempenland, de dorpen, de families. (...) We waren te jong, het ging allemaal te vlug en het was voorbij vooraleer het echt tot ons was doorgedrongen. We zijn te vroeg klaargekomen.’ (p. 82). Dit citaat is overigens ook een illustratie van wat ik daarnet al heb aangehaald; de ernst waarmee naar de kern van een probleem wordt getast, wordt plotseling ondergraven door een ironische opmerking of bedenking. In die zin werkt de ironie bij Vancampenhout heel dubbelzinnig; ze daagt uit, en beschermt tegelijkertijd. ‘En vóór wij goed beseften wat er aan de hand was, lag 1968 begraven in buurtcomités, alternatieve geneeskunde, biologische tuintjes, de lectuur van Humo, dat Bobbejaanland van het progressieve Vlaanderen’ (p. 83), besluit Lou, en wie Met het oog op... gelezen heeft, zou aan heel die reeks nog ‘de praatgroepen’ kunnen toevoegen. Lous afkeer van zijn vrienden is dus eveneens heel ambivalent, want hoort hij in feite niet zélf bij de groep? Ook hij rijdt met een dure BMW, die beslist niet moet onderdoen voor de Alfa van Karel en de Volvo van Adri. ‘Jullie zijn een deel van mij, ik ben een deel van jullie’, weet hij, al wil hij met dit verleden afrekenen; ‘ik sla het eerst aan stukken, het zal zeer doen als jullie eraan terugdenken.’ (p. 150)
En als hij in Frankrijk geconfronteerd wordt met Peter (een junkie uit het opvangcentrum van Rein en Erik, die er door Lou van verdacht worden dat ze zélf drugdealers zijn geworden) en zijn vriendin Sonja, beseft Lou pas goed dat de hedendaagse generatie helemaal niet met bewondering opkijkt naar