mussen wegvliegen en de schaduw van de takken op de muur wegtrekt, verdwijnen beide grammatica's, ook die van de rechte metselvoegen. Wat verdwijnt is het beeld, en met het beeld het besef, het moment waarop je enkele grondprincipes van ervaring voor je ogen kan zien. Hoe alles zich afspeelt tussen orde en wanorde, tussen er zijn en er geweest zijn, tussen wat werkelijk is en wat had kunnen zijn.
Maar niet geworden is: rook die uiteenwaait voor hij een signaal kan worden. Verlangens die nooit werkelijkheid geworden zijn, maar die blijvend deel uitmaken van wat er wel is (p. 25):
Wakker wordt hij in een veld
van kale holle stelen, het is laat en
als hij opstaat, huiswaarts gaat
weet hij zich duizendvoudig overleden
in alles wat hij nooit beleefde
samengebald in dit moment dat
als lichtstraal in zijn ogen
in een prisma van verlangens openbreekt.
Of nog (p. 21):
In dubbeldruk schemeren de mogelijkheden
door de gebeurtenissen heen
Over dat type van ervaringen gaat de poëzie van Bernlef. Over nagelaten sporen, nauwelijks leesbare tekens, beelden van iets anders.
Over aandacht voor de onaffe schets, de aanzet, het schijnbaar toevallige gebaar, de tak die alleen maar dient als ‘rustplaats voor mussen’ (p. 19):
Het origineel kennen wij uit kopieën
vertel ons daarom liever over de schetsen,
de afdwalingen, de mogelijkheden
zoals dromen door het ontwaken.
Naar de kleuren moeten wij gissen
naar de zin van afgebroken gebaren
naar de woorden die nooit werden gesproken.
De hele bundel zit vol met dergelijke beelden. Iemand luistert naar de ruis achter de muziek, kijkt naar een zwerm spreeuwen tegen de herfsthemel, die zich soms verdichten tot het patroon van een herinnering en dan weer uitzwermen naar de vergetelheid (p. 22).
Het is in de poëzie en in het werk van Bernlef geen nieuw motief. Winterwegen (1983) ging daar al grotendeels over, in zijn titel al: ‘Wanneer de wegen zijn ondergesneeuwd en al het water is bevroren, ontstaan in het landschap winterwegen: een stelsel van buurtpaden en privé-wegen dat als een alternatieve topografie de officiële wegen zoals die op de landkaart staan tijdelijk vervangt. Het eigenaardige is dat dit wegennet door de bewoners 's zomers even snel wordt vergeten als het 's winters opnieuw in gebruik wordt genomen.’ Twee topografische grammatica's over elkaar heen dus: taal en taalgebruik, maar ook herinneren en vergeten. Aanwezigheid op een achtergrond van afwezigheid. Ook bijna letterlijk in Wolftoon (p. 21):
Wij vouwen de landkaart open, wijzen elkaar de plaatsen
waar wij waren - waar wij geweest zouden zijn
En Hersenschimmen (1984), de aangrijpende roman over dementie, beschrijft de langzame ontsporing, de toevallige vertakkingen van de geest, die afdwaalt van het patroon, die steeds meer afwezigheid in zich opneemt, schijnbaar vergeten winterwegen gaat bewandelen.
Bijna ieder vers in Wolftoon is van toepassing om de situatie in die roman te beschrijven:
- | De uitzondering is de regel binnengeslopen (p. 21) |
- | Roerloos kijkt de kat naar buiten - urenlang
ik mis ieder begrip voor wat ik zie (p. 21) |
- | Het is een oud, bekend gevoel: iets achter te laten terwijl je zo te zien niets mist. (p. 20) |