perioden van stilzwijgen en somber piekeren vervalt en zijn optimistische vrouw Bettina begint te haten. De hemeltergende wantoestanden in de jungle van de maatschappij zijn er niet naar om Adri met het leven te verzoenen. Alle dagen bereiken hem in de dienst Sociaal dienstbetoon van het Kabinet van de Minister van Volksgezondheid tientallen gevallen van verregaande corruptie in die sector: directeuren van bejaardeninstellingen die grote sier maken met de pensioentjes van de bejaarden; ten dode opgeschreven patiënten die onder druk worden gezet om zich te laten opereren; klinieken die op grote schaal met ontelbare fictieve medische prestaties goochelen; heelkundigen die gezonde borsten en baarmoeders weghalen, enz. enz. De duivelse wereld draait op volle toeren. Maar ook de politieke wereld zelf is een poel van vriendjespolitiek, corruptie en machtshonger. En dat is niet alleen in Adri's partij zo: ‘Welk systeem ook: er zal altijd een onderliggende laag zijn, en een bovenlaag, en weinig of niets daartussen.’ De echte prijzen zijn gereserveerd voor de toppolitici en de door hen benoemde protégés; het kiesvee laat zich door die top bedonderen, ondanks werkloosheid en verarming.
Maar er is in Adri's leven ook de goudwaterbron, de mythische droom die aan de maatschappelijke agressie en de tand des tijds lijkt te weerstaan. Reeds in het sombere eerste deel is de tuin van Eden aanwezig. Zowel het kind als de opgroeiende knaap vluchten weg uit de harde werkelijkheid naar een stuk ven en een plas in de Kempen. Uren verwijlt Adri in ‘zijn eigen kleine paradijs’, waar hij zich voelt als ‘de eeuwige Kleine Johannes’. Elke tocht naar dit ‘zelfontdekte plekje maagdelijke natuur’ is een ‘verheven intieme belevenis’. Gedreven door een soort prenataal verlangen, keert hij steeds terug naar het fascinerende water. Intussen komen er ook andere vrouwen in zijn leven: Jacky en Vanessa, zijn nieuw lief. Het is met haar dat hij in het vennetje van zijn jeugd de goudwaterbron ontdekt. Het water ervan is ‘een feest van licht en glans van goud’. Wie erin baadt, wordt geheel overdekt door een goudachtige vloeistof, die het lichaam lauwzacht omhult en de huid regenereert. De heilzame werking van de goudwaterbron komt merkwaardig goed overeen met de oeroude symboliek zoals die in water en goud verborgen zit. Het water wordt ervaren als bron van leven, middel tot zuivering en centrum voor regeneratie. Het ritueel van het baden in water staat voor een initiatie in het echte bestaan, maar is tegelijk ook een terugkeer naar de bron. Verwijzend naar de oorsprong van het bestaan, is water de ‘prima materia’. Ook het verband met vuur en goud is duidelijk. Het alchemistische kwik was gebrand water, ‘eau ignée’, en de goddelijke Geest wordt soms fons vivus (bron van levenswater) en ignis caritas (liefdesvuur) genoemd. Het goud zelf is de zon van de metalen en verwijst dus naar vruchtbaarheid, rijkdom, warmte, liefde, licht. Het goud is trouwens de glans van het licht; men zegt dat goud een mineraal licht heeft. Het is gebrand,
koninklijk en goddelijk en natuurlijk ook solair. In de hoogtijdagen van de goudwaterbron lijkt het wel eeuwig zomer: in deze mythische paradijselijke tuin gaat de zon nooit onder. In zijn pasgebouwd ‘Château de la Source d'Or’, een echt ‘wonderland’, omringt Adri zich met drie prachtige vrouwen: Vanessa, Jacky en ook Suzette. Hij noemt ze beurtelings gratiën, najaden, nimfen, priesteressen. Adri, die ook in de mooiste momenten last heeft van zijn andere, gefrustreerde en angstige ik, blijft zich verwonderen ‘over de vrouwelijke kracht en wil. Over hun hardnekkigheid en trots. Hij beseft dat hij best wat van hun sterkte en onverzettelijkheid kan verdragen.’ Een vrouw is, een man tracht te zijn. Adri vormt met zijn drie vrouwen ‘een soort clan’. Hun bondgenootschap heeft sterk zintuiglijke en zinnelijke aspecten, maar een seksuele relatie bestaat alleen tussen Adri en Vanessa. Tot Adri in het champagnekleurige bronwater met Suzette in al haar ‘godinnelijke schoonheid’ de liefde bedrijft en daardoor het verbond dreigt te verbreken.
De made zit in de appel, wat overeenstemt met Raes' geloof in ‘een zekere voorbeschiktheid’ en in ‘de ingebouwde slechtheid’ van