[1987/2]
Afscheid van Pieter G. Buckinx
Pieter Geert Buckinx, die ons zo pas is ontvallen, behoorde sinds 1939 tot de redactie van Dietsche Warande en Belfort. In het najaar van 1938 verzochten August van Cauwelaert en Marnix Gijsen hem tot de kernredactie toe te treden. Voor de drie betrokkenen was de stap niet zonder betekenis. Voor de oudste, Van Cauwelaert, die de leiding van het tijdschrift in handen had, was het een kwestie van voorzichtig bijsturen. Voor Gijsen was het een gebaar van pacificatie: hij had zeer recent een speciaal Warande-nummer met gedichten van de jongste generaties zonder veel geestdrift samengesteld en daarvoor een ongegeneerde inleiding geschreven, die hem door de gebloemleesden niet in dank was afgenomen. Buckinx, nauwelijks aan het begin van de nieuwe weg die hij was ingeslagen, aanvaardde. In zijn autobiografie, Het ligt voor de hand, wijdt hij een korte alinea aan dat moment. Men moet tussen de regels lezen om te vatten dat hij even omkeek naar zijn medestrijders, die van De Tijdstroom, daarna die van Vormen, met wie hij een nieuwe trend in de poëzie had gebracht. Het is tekenend voor de discretie die hem sierde. Hij hoefde niet te vrezen dat hij, zoals hij het zich voorstelde, te vroeg tot de ouderen gerekend zou worden, wat impliceerde - maar wat hij niet zei - dat hij zijn vrienden in de steek zou laten en de poëtica van '30 zou verloochenen. Hij had niets van een opportunist, nog minder van een streber. Bovendien kwam hij terecht in een tijdschrift dat geen esthetische normen voorschreef en zich blijkbaar erbij neerlegde, in de persoon van de ‘twintiger’ Gijsen althans, dat het tij voor de zoveelste keer verlopen was en de generaties weer op elkaar inhaakten.
Buckinx aanvaardde niet alleen de opdracht, hij stond Van Cauwelaert terzijde bij het karwei van lezen en schiften van de vele ingezonden gedichten. Het wederzijds vertrouwen bij de uitvoering van een gemeenschappelijke taak stimuleerde, zeker in het geval van de jongere redacteur, de ontplooiing van de eigen persoonlijkheid volgens de eigen inzichten, die niet met de traditionele van Van Cauwelaert en de ethisch geaccentueerde van Gijsen overeenstemden. In een tijdschrift met een breed platform kan dat. Toen Vormen, dat hij in 1936 met René Verbeeck en Paul de Vree had opgericht en dat hij mee tot bloei bracht, in 1940, al bij het begin van de oorlog, zijn verschijnen staakte, stond hem niets meer in de weg om van Dietsche Warande en Belfort zijn thuis te maken.
Het klinkt een beetje vreemd, in verband met Buckinx van een thuis te spreken. Toen hij negentien was, verliet hij de geborgenheid van zijn Limburgse geboortedorp Kortessem voor een job in Brussel: afgesneden van zijn wortels, kweekte hij een ongeneeslijke nostalgie. De emigrant verhuisde er dertien keer. Graag dwaalde hij door de stad, maakte lange wandelingen in het Zoniënwoud en het