Hugo Bousset
De uilen van Ward Ruyslinck
In de acht prozaboeken die Ward Ruyslinck (1929) na belangrijke romans als De heksenkring (1972) en Het ganzenbord (1974) publiceerde, is er literair nog maar weinig te beleven. Het ziet ernaar uit dat hij zich meer en meer gaat thuisvoelen bij andere in de humaniora veelgelezen auteurs, producenten van (talrijke) romans, die beantwoorden aan de verwachtingshorizon van de modale lezer: doorzichtige en voorspelbare verhaalstructuur, vlot consumeerbare stijl, herkenbare en ‘levensechte’ personages. Contradictorisch maken genoemde middelen om de ‘leesbaarheid’ te vergroten dergelijke romans voor mij eerder onleesbaar, oppervlakkig en overbodig.
Neem nu Ruyslincks laatste boek De uilen van Minerva (Manteau, 1985). In een interview verklaarde de auteur daarover: ‘Ik moet erkennen dat dit boek me hoe dan ook heeft bevrijd van een groot aantal frustraties die ik in mijn 31 jaar lange loopbaan als museumbeambte, als mosterdjongen van de cultuur, heb opgelopen. Het is een lange lijdensweg vol miskenningen en vernederingen geweest.’
Hier lag een roman te sudderen van wrok en wraak, verbetenheid en authenticiteit, zoals Jef Geeraerts' Dood in Bourgondië (1976), of van bijtend sarcasme en intellectuele grandeur, zoals Onder professoren (1975) van W.F. Hermans. Het enige wat De uilen van Minerva biedt is het twijfelachtige genoegen geconfronteerd te worden met de zure oprispingen van een gefrustreerd ambtenaar en schrijver. Er is overigens bij de ik-figuur wat aan de hand in de relatie tussen de twee rollen die zijn leven beheersen. In de eerste plaats blijft de lezer met de vraag zitten wat er dan zo vreselijk is aan de job van cultureel opsteller in het Malderus Museum (in feite het Plantin-Moretus Museum), aangezien de hoofdpersoon naar eigen zeggen een zeer uitgebreid, succesrijk en veelgelauwerd literair oeuvre kan uitbouwen, journalisten mag ontvangen in zijn bureau, lovende brieven krijgt van de burgemeester enz. Maar vooral is er dat onoplosbare probleem waarom een schrijver, die zijn hele leven voor de literatuur veil heeft en de bureaucratie uit de grond van zijn hart misprijst, in diezelfde bureaucratie carrière wil maken. Want haast alle ranse uitvallen in het boek hebben te maken met het gevoel een gerateerde ambtenaar te zijn. Ik heb een reeks innerlijke