en geen centen. De auteurs geven de voorkeur aan schnabbeltjes en onderlinge ruzies boven de geduldige concentratie op een oeuvre. Auteurs zowel als critici zijn de hoeren van de media, de publiciteit en de politiek. Een mogelijk literatuurbeleid is het doodgeboren kind van cultuurpactachtige commissies. En ga zo maar door, naar de pers, de lezers, de boekhandelaars, de openbare bibliotheken. En dan is er nog de altijd terugkerende vergelijking met Nederland, brandpunt van hoop en frustraties. Vandaar de vraag: hoe bestaat het?
Hoe bestaat in dat kluwen het literaire werk? Hoe bestaat het dat een gemeenschap die zijn overleving in niet geringe mate aan schrijvers en cultuur te danken heeft, het zover heeft laten komen? En hoe bestaat het dat ondanks alles de literatuur in Vlaanderen bestaat? Maar hoe?
De bijdragen in dit nummer proberen in verschillende deelsectoren het probleem, zeg maar de crisis, te omschrijven, eventuele oplossingen te suggereren, vingers en zalfjes op wonden, pleisters op houten benen te leggen. Volledigheid is hier niet mogelijk, laat staan synthese of eensgezindheid. Ieder doet zijn eigen zeg op eigen verantwoordelijkheid. Het is niet en was nooit de bedoeling van de redactie of van de samenstellers om één visie, één interpretatie van de huidige malaise naar voren te brengen. Daarom werd ook doelbewust gekozen voor een zo groot mogelijke diversiteit van medewerkers, binnen en buiten de redactie, en werd hun de volstrekte vrijheid gegeven om hun onderwerp naar eigen inzicht, met eigen accenten, te behandelen. Enkele bijdragen peilen naar de eigenheid, om niet te zeggen de ‘Vlaamsigheid’ van de Nederlandse literatuur in Vlaanderen. De ‘herkenbaarheidsfactor’ noemt Marcel Janssens het in een essay dat al tal van contouren schetst, die verder door anderen ingevuld zullen worden (of doorbroken). Guido Geerts van zijn kant vraagt zich af hoe literatuur en Vlaams taalbewustzijn op elkaar inspelen.
Typisch Vlaams (Belgisch?) kan men ook de kliekjesvorming op levensbeschouwelijke gronden noemen. Georges Adé ontwikkelt daarop een eigenzinnige visie.
De meeste andere bijdragen gaan over aspecten van het beleid, over de materiële organisatie van de literatuur, de verspreiding ervan, de kritische begeleiding.
Minister Patrick Dewael licht zijn visie op een Vlaams literatuurbeleid toe, terwijl Monika van Paemel een strenge diagnose stelt van de feilen, en tegelijk remedies voorstelt, en Stefaan van den Bremt op zoek is naar een vertaalbeleid in Vlaanderen. Hoe ook uitgevers en auteurs niet altijd op dezelfde golflengte zitten, blijkt uit de bijdragen van Greta Seghers, die zich