| |
| |
| |
Dagboek 8
Fernand Auwera
Maandag
- Ik ben een fervent lezer van alle soorten ego-documenten, in de eerste plaats van dagboeken. Toch heb ik er zelf nooit een bijgehouden. Wel heel dikwijls de bedoeling gehad, en enkele zeldzame keren heb ik me zelfs een stevig gekartonneerd schrift aangeschaft. Er is nooit iets van terechtgekomen. Na enkele dagen (uitzonderlijk een paar weken) kon ik de dagelijkse discipline niet meer opbrengen. Of - wat dichter bij de waarheid ligt - wist ik bij god niet meer wat ik in het dagboek moest noteren. Het leek me uiteindelijk of te banaal om op te schrijven, of te zeurderig, of te scabreus (en een geheimtaal ontwerpen, zoals bijvoorbeeld Wittgenstein, Stendhal en Robert Walser dat deden, leek me al te gek), of van die aard dat ik het veel liever wou bewaren als voedingsbodem, pioniergewas of meststof voor later te schrijven meesterlijke verhalen en romans (en dus mocht het niet genoteerd worden, want wat eenmaal werd opgeschreven is als het ware ontmaagd, en heeft daardoor minder spankracht in een volgende tekst). Dat laatste is beslist de belangrijkste reden. Als ik een wereldreiziger zou zijn, een zwerver, een onverbiddelijke verleider, de laatste hoefsmid of ketellapper, een politicus, porno-ster of sponzenvisser, dan zou het bijhouden van een dagboek een zinvolle bezigheid kunnen zijn, maar ik ben slechts een ambtenaar, niet eens eerste categorie, ik ben een echtgenoot en niet eens een voorbeeldige, ik ben een schrijver, zonder meer.
Anderzijds wordt ik regelmatig geconfronteerd met mijn verleden en het grote zwarte gat van het vergeten, het grandioze goocheleffect van de tijd, waarbij ik me regelmatig beet laat nemen: hoe zat dat nu weer precies in elkaar, is dat nu drie of zeven jaar geleden gebeurd? Niet dat het over het algemeen heel veel belang heeft, maar het is nu eenmaal frustrerend door je geheugen in de steek te worden gelaten (word ik oud, drink ik te veel, ben ik aangetast door radioactiviteit of luchtvervuiling?). Een levenslang en gewetensvol bijgehouden dagboek had dat kunnen verhelpen.
Een geraamte voor mijn verleden.
Een huid voor mijn herinneren.
Een huis voor al mijn ikken.
Het zou vooral handig zijn om een antwoord te kunnen geven op de steeds weer terugkerende vraag: hoe ben je ertoe gekomen om dit of dat boek te schrijven? Hoe groeide het, wat werkte erop in, waarom die evolutie? Ik weet het meestal niet meer, het is alsof het buiten mij om gebeurde. Een dagboek zou, ook voor mij, vooral voor mij, zeer verhelderend kunnen werken. Ik zou mijn dagboek kunnen lezen als dat van een zeer vreemd iemand, denk ik.
| |
Dinsdag
- Een dagboek zou ook het logboek van mijn lectuur zijn. Als ik nu mijn boekenplanken bekijk, dan zie ik daar griezelig veel staan waarvan ik me nog wel herinner het ooit te hebben gelezen (soms zelfs dat niet),
| |
| |
waarvan ik me eventueel nog kan herinneren dat ik het goed of slecht vond (heel dikwijls niet meer), maar helemaal niet meer waarover het ging. Dan neem ik het boek wel eens vast, doorblader het, en soms is een zin, een korte passage, voldoende om het verhaal als aan een vishaak weer boven te halen.
Het is een verleidelijke en eigenlijk duizelingwekkende gedachte te bedenken dat de ontmoeting met duizenden teksten, artikelen, verhalen, romans, bewaard had kunnen blijven. Een parallelle evolutie, een geïllustreerde catalogus van mijn ideeën, smaken, reacties, gevoelens. Helaas. Het is nu veel te laat om er nog mee te beginnen: een collage-zelfportret met de teksten van anderen. Een fascinerend idee.
Vreemd is ook dat mijn pogingen om een dagboek bij te houden steeds zijn gestrand op groeiende onwil om direct over mezelf te schrijven. Als ik een roman schrijf dan kruipt mijn ik evenwel langs alle gaten en openingen in het verhaal en loopt soms storend voor de voeten van mijn personages. Het is mijn stellige overtuiging dat vele romans, zelfs SF-verhalen, veel autobiografischer zijn dan de herinneringen of autobiografieën van de auteurs. Je moet ze enkel maar ontcijferen, zoals de geheimtaal van Walser en anderen.
| |
Woensdag
- Ik las 't Stad, verzameling columns van Wannes van de Velde. Als Antwerpenaar heb ik dat boek met veel plezier gelezen. Het is geen indrukwekkende literatuur, maar Wannes is een sympathiek en intelligent iemand, en dus zitten er in dat boek nogal wat uitspraken die ik met genoegen en instemming heb aangestreept, zoals de passage over het ongenietbare lawaai dat door beiaardconcerten wordt veroorzaakt, en de vele stukjes waaruit blijkt dat hij, net als ik, van regen houdt.
Tegelijkertijd realiseerde ik me dat ik, als ik een dagboek zou bijhouden (zijn columns vormen een soort dagboek) vrijwel nooit over Antwerpen zou schrijven, omdat het een stad is waar ik me in beweeg en voel als in mijn huid, en ook over mijn huid zou ik maar zelden schrijven, vermoed ik. Wat niet betekent dat mijn huid of mijn stad onbelangrijk voor me zijn. Integendeel. Maar hoe belangrijk ook, in mijn dagboek zouden ze nauwelijks aan bod komen, waardoor men wel vraagtekens moet plaatsen bij wat in een dagboek als belangrijk naar voor wordt geschoven. Ik zou waarschijnlijk pas echt over mijn huid schrijven als ze gekwetst werd, en over Antwerpen als ik in een vreemd land zou verblijven...
| |
Donderdag
- Ik las in de kranten dat Eichman 25 jaar geleden voor de rechtbank in Israël verscheen. Dat het 25 jaar geleden is dat Joeri Gagarin de eerste mens in de ruimte werd. De tijd verdwijnt schandalig vlug, mevrouw, mijnheer. Je hoort er meer over klagen. Ik zal opeens ontwaken en constateren dat ik dood ben. Ik herinner me de impressie nog die deze gebeurtenissen op me maakten, de bebrilde man in de glazen kooi, de metalen stem uit de ruimte. Maar wie was ik toen, waar zat ik, waar was ik mee bezig, wat verscheurde toen mijn tere ziel, waarmee kon ik toen lachen? Welke boeken las ik? Welke kroeg noemde ik toen mijn stamkroeg? Prangende vragen. Ik zou een krantenarchief willen opzoeken, oude foto's bestuderen, vrienden en familieleden met mijn vragen vervelen, maar ik weet dat het essentiële toch verdwenen is.
Jaaaaaren geleden heb ik ‘Useful Toil’ gelezen, een verzameling dagboekfragmenten, brieven, memoires, verweerschriften, van keukenhulpjes, bovenmeiden, palfreniers, mijnwerkers, van naamloze bedienden en arbeiders uit het Engeland van de vorige eeuw, mensen die over de industriële revolutie schreven van uit de buik van het gebeuren. Fascinerende lectuur. Een film zou die tijd
| |
| |
niet zo reëel hebben kunnen maken voor de man van vandaag als die teksten.
Alle soorten dagboeken boeien.me. Het dagboek van de gebroeders Goncourt, die van C. Buddingh', van Samuel Pepys, Julien Green, Amiel, Paul Léautaud, Virginia Woolf, Kafka, Jouhandeau, Mansfield, Handke, ik kan het lijstje eindeloos maken.
Waarom heb ik nooit een dagboek bijgehouden? Luiheid? Neen. Bescheidenheid? Zeker niet. Misschien omdat ik vreesde dat ik, als ik een dagboek zou bijhouden, er te veel rekening mee zou gaan houden dat wat ik deed en dacht in het dagboek terecht zou moeten komen. Dat ik van een ik een hij zou worden.
| |
Vrijdag
- Heb in mijn documentatie wat notities over het verschijnsel dagboek bij elkaar gezocht, niet in de gepubliceerde dagboeken die ik bezit, maar in mijn knipselmappen.
Martin Koomen: ‘Nu is het zo dat wie een aantal gepubliceerde dagboeken achter elkaar gaat lezen, erop moet voorbereid zijn dat hem een paar wonderlijke tegenstrijdigheden zullen treffen. De eerste verrassing is wel dat de ware dagboekschrijver zijn notities nadat hij ze eenmaal heeft neergekrabbeld geen blik meer waardig schijnt te keuren. Met de triviaalroman strijdt het dagboek om de eer het literaire genre met de meeste herhalingen, slordigheden en inconsistenties te zijn. En wanneer een dagboekschrijver al eens de moeite neemt om de eigen vroegere ontboezemingen door te lezen, wekt dit minstens twijfel en niet zelden de meest volstrekte walging op.’ Deze mening komt uit een in VN gepubliceerd stuk onder de kop: ‘Een geboren dagboekhouder kent, al schrijvend, geen aarzelingen: hij schrijft omdat hij wel moet.’
In dat artikel staat ook nog: ‘Eigenlijk is het precies deze combinatie van continuïteit en tegenstrijdigheid die een mensenleven en dus ook een volgehouden dagboek, zo boeiend maakt.’
En ten slotte: (...) voor de dagboekschrijver het heden pas te verdragen valt nadat dit veilig aan het verleden is toegevoegd. Boekstaven wordt dan: onschadelijk maken. In een dagboek verzamelt men zijn leven met de bedoeling het zo aan te kunnen.’
Ook nog iets moois van Maarten 't Hart: ‘Dagboeken hebben iets geheimzinnigs. Het is gewoonlijk een genot ze te lezen, maar er beklijft doorgaans weinig van. (...) De meeste dagboeken zijn net schoolborden. Wat er de ene dag geschreven is, wordt de volgende dag weer uitgeveegd, om plaats te maken voor iets nieuws.’
En dit komt van Annie Romein-Verschoor: ‘Nog een stapje verder en de schrijver gaat zelf zijn aantekeningen uit vroeger jaren retoucheren, zoals André Gide dat met zijn oorlogsdagboeken deed, waarin hij niet altijd even standvastig voor de dag kwam. En - toppunt van verwarring voor de arme historicus! - mogelijk deed hij dat wel om vast te houden aan zijn (hugenootse) tendens de waarheid en niets dan de waarheid te spreken, waarvan de reputatie hem boven het hoofd was gegroeid.’
En dit: ‘Het egodocument moet gezien worden als wat het is: niet om uit een vergeelde brief van Erasmus (...) korreltjes authentieke waarheid te verzamelen, maar als een uitdaging om de schrijver van de letters te ontdekken, zijn motieven, iets van zijn karakter, zijn milieu, en de tijdgeest die hem zo deden schrijven.’
En ten slotte nog enkele citaten uit ‘Het dagboek als literair genre’ van Martin Ros (verschenen in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1984-85, dat ik precies vandaag ontving!): ‘De op enkele uitzonderingen na zelf nooit tot grote welstand gerakende schrijvers, vluchtten steeds meer in het dagboek. Daarin konden
| |
| |
zij de wereld waarop zij geen invloed hebben een waarin ze geen dominante rol spelen, nog regeren. Zij maakten zichzelf graag belangrijker in hun vereenzaamde misère.’
‘Het dagboek is ook een vlucht uit de discipline van het feitelijke literaire handwerk van alledag. In het dagboek kan de schrijver de beperkingen doorbreken die het werk dat hij onder handen heeft hem oplegt.’
‘In de twintigste eeuw is het dagboek van de schrijver geleidelijk steeds meer een poging geworden de ongrijpbaarheid van het ego vast te leggen. “Ik ben nooit, ik word”, noteerde Gide.’
‘Het dagboek is de meest onmiddellijke literatuur: men schrijft daarin immers zonder voorbehoud, zonder genade, want de tekst is in wezen een gesprek van de schrijver met zichzelf.’
| |
Zaterdag
- Enkele jaren geleden was ik met vakantie in Frankrijk. ‘Le Monde’ was toen bezig met de publikatie van een reeks dagboekpagina's, of bij gebrek daaraan stukjes over het dagboek, van vrijwel alle Franse auteurs. Ik vond dat een boeiend initiatief, en ook zeer bruikbaar voor DW&B. Toch heb ik enige tijd geaarzeld omdat, dacht ik, Vlamingen nu eenmaal geen ijverige dagboekschrijvers zijn. Vlamingen zijn immers (ik hou niet van dergelijke veralgemeningen, die nooit helemaal onwaar zijn, maar altijd nietszeggend) gesloten, stroef en wantrouwig, en dus weinig geneigd om hun geheime gedachten en intieme zieleroerselen (voor zover aanwezig) aan het papier toe te vertrouwen. Toch kende ik ettelijke auteurs die een dagboek bijhouden.
De redactie reageerde zeer positief toen ik uiteindelijk met mijn voorstel op de proppen kwam.
Ik heb 38 auteurs om een bijdrage geschreven en de reactie was bijzonder gunstig. U hebt in de rubriek ‘Dagboek’, voor het eerst verschenen in het nummer van maart/april 1985, precies 24 teksten kunnen lezen.
Geen reactie kreeg ik van Loekie Zvonik, Hugo Claus, Johan Anthierens, Mark Braet, Marcel van Maele, Hubert Lampo, Ivo Michiels, Jef Geeraerts en H.F. Jespers. Waarom niet, kan ik niet zeggen (behalve in het geval Marcel van Maele die toen zeer ernstig met zijn ogen in de problemen kwam).
Gust Gils, Nic van Bruggen, Irina van Goeree en Walter van den Broeck beloofden me vast iets te zullen maken, maar dat gebeurde dus niet.
In elk geval heb ik de indruk dat de gepresenteerde bijdragen een goed beeld geven van de Vlaamse auteur als dagboekschrijver. En dat was de bedoeling, een andere pretentie had deze rubriek niet. De echte dagboekschrijvers zijn (en dat kon men wel vermoeden) in de minderheid: Monika van Paemel, Alstein, Lucienne Stassaert, Mark Insingel, Mireille Cottenjé, Claude van de Berge, Frans Depeuter (die het een nachtboek noemt). De anderen houden consequent geen dagboek bij, of hebben het slechts gedurende een korte periode gedaan.
| |
Zondag
- Het regent. Ik heb helemaal geen bezwaar tegen regen, zelfs niet op zondag. Kijkend door een nat raam heb ik zopas besloten later, als ik heel oud (en wijs?) ben geworden, en heel veel ben vergeten, en eenzaam ben en dus veel vrije tijd heb, een groot verzuim goed te maken en dan het dagboek te gaan schrijven dat ik eigenlijk decennia geleden had moeten beginnen. De titel zal luiden: ‘Postuum dagboek’. Die is hiermee geclaimd.
|
|