Het mag een gelukkig toeval heten dat de auteur André Demedts, even vóór zijn tachtigste verjaardag, eindelijk de monografie kreeg die hij sedert lang verdiende. Het lijvige en informatierijke boek van Rudolf van de Perre draagt, onversierd, enkel zijn naam. Want die zegt zovéél voor zovelen dat hij volstaat. De studie werd geschreven met grote kennis van het werk, met even duidelijke genegenheid als kritische eerlijkheid, met inzichtelijke samenhang tussen leven en boeken. De persoonlijkheid van André Demedts, die zijn vrienden en medewerkers, zijn collega's en toehoorders, zijn lezers vooral, kennen en hogelijk waarderen, wordt door de grondige analyse van zijn belangrijkste scheppend werk - bouwstenen als het ware voor en naar een merkwaardige synthese in de ‘Slotbeschouwing’) - zo helder getekend dat hun visie erdoor niet alleen bevestigd maar vooral ook gemotiveerd en verrijkt wordt.
André Demedts heeft ooit verklaard dat een auteur in alle door hem opgeroepen mensen enigszins aanwezig is. Maar enige van zijn romanfiguren lijken duidelijk zijn woordvoerders te zijn. Ik denk aan Johannes en Hugo van Leyda (uit Kringloop om het geluk), aan pastoor Ferdinand Bogaerts (uit In uw handen), aan vader en zoon Van Huysse (uit De levenden en de doden), aan meester Van Nieuwenburgh en pastoor Vlaemynck (uit Nog lange tijd), aan Karel en Arnout Gillemijn (uit de romancyclus De eer van ons volk). Vooral laatstgenoemden, die méér persoonlijkheden zijn dan personen - want hun rijke levenservaring wordt nog kracht bijgezet door een verantwoordelijkheid die uit hun natuurlijk of geestelijk vaderschap voortvloeit. Zij zijn geen dogmatici, wel glimlachende mijmeraars die in hun gesprekken evenveel zichzelf als de anderen ondervragen. Zij geloven (en vertrouwen) dat individu én gemeenschap door een traag proces van vergeestelijking naar volmaaktheid groeien. Wéten dat de ontwikkelingscurve, hoe langzaam ook, stijgt, geeft hun redenen tot een gematigd optimisme. Net als alle andere ‘woordvoerders’ verkondigen of suggereren zij de drie ‘geloofspunten’ die als krachtlijnen in vrijwel elke roman van André Demedts terugkeren: de onmacht en de almacht van de trouw (aan God en aan zichzelf, aan gezin en familie, aan gemeenschap en volk), de noodzakelijkheid van het offer (zowel voor de enkeling als voor families en volkeren) èn de moeilijkheid en mogelijkheid om gelukkig te zijn of te worden. Dit derde ‘geloofspunt’, dat als een adagio in de eerste romans begon, is in de tetralogie een fortissimo geworden. Nog geen verworvenheid, maar een droom en een wens, heftig en teder verwoord op talloze bladzijden. Vandaar dat André Demedts' eerste roman na De eer van ons volk,
Geluk voor iedereen kon heten. Want wezenlijk worden zijn romans, gaande de jaren, minder het verhaal van een enkeling als wel van een (kleine) gemeenschap.