Ha, hij heeft geen vat meer op ons handelen. Jaagt ons niet langer op. 's Nachts overtreden wij elke wet van de natuur. 's Nachts kunnen wij vliegen, zweven, ondersteboven de wereld afreizen, op het ene moment boven op de Himalaya staan en vlak daarna diepzeeduiken op zoek naar de eeuwige schatten.
's Nachts zijn wij de schrijvers van kleine en grote verhalen. Maar ons handschrift is niet altijd even duidelijk, het kost soms moeite het de volgende dag te ontcijferen.
‘Elke droom die we niet verklaren is als een brief die men ongeopend laat’ staat in de Talmud te lezen. Zijn wij dan werkelijk in staat om die woeste wereld van fantasie en dreigement uiteen te rafelen en ze op te vatten als berichten van onszelf aan onszelf? Spoelen deze berichten wel altijd aan op het strand van ons ontwaken? Waarom bijvoorbeeld worden onze dromen zo snel vergeten?
Hoe treurig voel ik me als de droom uit mijn herinnering is geglipt als een slang uit haar huid. Het heeft geen zin ernaar op zoek te gaan, verloren als hij is in de onmetelijkheid van het vergeten.
Maar wat als de aangespoelde fles niet leeg is? Als het mij lukt de droom eruit los te peuteren?
De meeste van onze berichten aan onszelf zijn zo absurd, zo ontdaan van elke samenhang dat wij ze met de beste wil van de wereld niet kunnen plaatsen in het kader van ons bewustzijn. Dan komt het ons voor of onze grillige nachtgedachten een soort van overbodigheid zijn, uit boosaardigheid in de fles gestopt.
Vannacht heb ik gedroomd... maar ik heb er niets van begrepen.
Hoe vaak moet ik dit niet aan mezelf bekennen. Had ik maar de wijsheid van een orakel.
Wat moet ik met al die beelden en emoties die me sterk zijn bijgebleven. Al die donkere landschappen, al die uitvergrote angst en droefheid, al die dapperheid waarmee ik mijn belagers buiten spel zet.
Ik heb prachtige roodgekleurde vossen gezien die ik moeiteloos kon temmen. Ik heb wilde zeeën gezien en eilanden waar ik naartoe kon zwemmen.
Wat moet ik met al die huizen, groot en klein en hun ingewikkelde trappen, kamers, gangen. En wat met al die liften waarin ik ontelbare keren heb plaatsgenomen. Liften die met de snelheid van het licht de wolken bereiken.
Ik vecht met dieren, kijk uit ramen naar de straat waar ik zwarte gestalten zie rondsluipen terwijl ik duidelijk prevel: ik hoef niet bang te zijn, wat daarbuiten rondloopt is mijn eigen donkere kant; die ongure typen, dat ben ikzelf.