nl. Hugo Marcken (later omgevormd tot Erich Duylant-Hugemark), waardoor de scheiding tussen beide ‘personen’ nog duidelijker wordt.
Eriks schrijven heeft vooral te maken met een moeizame speurtocht naar de eigen identiteit. Als kind werd hij immers opgevoed door zijn liefhebbende oom en tante; zijn moeder en (Duitse) vader heeft hij nooit gekend (pp. 13-15). Erik is vooral bekend als schrijver van verhalen en novelle, maar, teruggetrokken in de bungalow Acacia, wil hij nu ook een roman schrijven, met als titel Rosenkranz; een naam die voor hem veelvuldige symbolische betekenissen inhoudt (pp. 188-189). Maar als schrijver wordt Erik geconfronteerd met een levensgroot probleem: in hoeverre mag en kan een auteur maatschappelijke compromissen sluiten om financieel het hoofd boven water te kunnen houden? Aanvankelijk verdient Erik wat geld met vertaalwerk en het schrijven van reclameteksten (ook Manu Ressel, in Twee maal leven, biedt zich aan voor een gelijkaardige job, cfr. pp. 110 e.v.), maar later valt deze bron van inkomsten weg. Erik mag echter rekenen op ruime steun van zijn pleegouders en van zijn uitgeefster, zodat hij de kans krijgt om zich full-time aan het schrijven te wijden. Alleen: tot schrijven komt hij niet! Naast zijn persoonlijke moeilijkheden (echtscheiding, allerlei liefdesrelaties,...) heeft hij te kampen met een gebrek aan moed, kracht en eerlijkheid. De uitvluchten om niet daadwerkelijk aan het werk te moeten gaan zijn onuitputtelijk; het blijft maar bij plannen en aantekeningen maken, zodat het gekregen geld dan ook stilaan opraakt. Erik wordt wel verplicht om een baantje als lesgever te aanvaarden, dat hem door de welwillende tussenkomst van invloedrijke kennissen wordt aangeboden. Maar eigenlijk vindt hij het beneden zijn waardigheid. Schouwenaars heeft van deze Erik Duylant een zielige, onhandige, hulpeloze, maar ook pretentieuze en zelfs ergerlijk hautaine figuur gemaakt, die zonder scrupules anderen voor zich laat werken en zorgen. Door zijn naaste omgeving wordt de volwassen Duylant met fluwelen handschoentjes benaderd, hij wordt op een haast
meelijwekkende manier ontzien, verwend en bemoederd, al vindt hijzelf dat blijkbaar niet meer dan normaal. Het duurt (al te) lang voor hij eindelijk wordt wakkergeschud door zijn uitgeefster, die hem ten slotte de waarheid durft zeggen: ‘Wat had jij moeten beginnen zonder de steun van anderen? Jij hebt het altijd veel te gemakkelijk gehad in je leven.’ (p. 228). Een waarheid als een koe! Door deze hoognodige ontnuchtering én door een hevige emotie (nl. de dood van een bevriende buurvrouw, die tegelijkertijd optrad als moederfiguur) komt Erik er éindelijk toe zijn roman aan te vatten.
Structureel valt het boek uiteen in twee delen, waarbij het eerste gedeelte heel wat flash-backs bevat, terwijl het tweede (vanaf hfdst. 10, p. 190)