Als personage doet Sjoerd sterk denken aan Piet Ranzijn, in De walgvogel. Net als Ranzijn en de ik-figuur (Griffioen) kennen Sjoerd en Marcel elkaar al van de schoolbanken, en schrikken ze er niet voor terug boeken te stelen uit de winkel (De walgvogel, p. 120; Tijd, p. 34). Ook Ranzijn had zijn eigen manier om al te weeë poëzie te ontluisteren (p. 48), en ook hij was niet erg kieskeurig als het erop aankwam een plaats te vinden om zich te ontlasten. Zowel Ranzijn als Sjoerd hebben een woest uiterlijk en een stugge bos haar, beiden hebben tijdens de hongerwinter een hond op een gruwelijke wijze gedood, en tijdens en na de oorlog hebben ze ieder een poging gedaan om een tijdschriftje op te richten (De walgvogel, p. 99; Tijd, p. 60). Alle twee trekken ze na de bevrijding naar Indonesië om er te gaan vechten; Ranzijn zal er trouwens sneuvelen. En is het daarbij toeval dat er net als in De walgvogel ook in De onverbiddelijke tijd (heel even) sprake is van een geliefde die Lien heet? (p. 51)
Ondertussen heeft Sjoerd uit Amerika gedichten opgestuurd, en een daarvan luidt: De Onverbiddelijke Tijd (p. 33), de zoveelste, nog onbegrepen verwijzing naar wat er te gebeuren staat. Een tijdje later verneemt Marcel de werkelijke reden van Sjoerds uitwijking naar Amerika: hij lijdt aan een ongeneeslijke longkanker, en is zijn broer gaan opzoeken die dokter is en in de omgeving van Baton Rouge woont. Daar is het dat Sjoerd wil sterven.
De herinneringen, de beschrijvingen van alledaagse gebeurtenissen en van de natuur, en de verwijzingen naar teksten en kunstwerken krijgen nu opeens een heel andere waarde en betekenis, terwijl Marcel, bij het herlezen van zijn eerste brieven zelf de bedenking maakt: ‘Het is net of ik het onbewust gevoeld heb. Mijn brieven zitten vol met verwijzingen.’ (p. 82). Dat Wolkers blijft vasthouden aan een wat verhulde symboliek, blijkt ook uit het feit dat Sjoerd een eerste ernstige inzinking krijgt op de piramide van de zon, in Mexico. Dit bouwwerk ligt, samen met de kleinere piramide van de maan (waarover Marcel droomt) langs de Weg der Doden. Wanneer Marcel nu al de gedichten van Sjoerd herleest, merkt hij dat de rode lijn hierin ‘de race tegen de tijd’ is (p. 87). Door de naam van een van die gedichten te laten samenvallen met de titel van het boek, geeft Wolkers een duidelijke vingerwijzing naar de eigenlijke thematiek van de brieven. De tijd krijgt een subjectieve, mythische betekenis, die tegelijkertijd tragisch is, omdat al wat voorbij is ook onverbiddelijk verlies inhoudt. De dood is als de ‘pijl van het kompas die altijd naar het noorden wijst, ook al verstop je je in de wildernis, het blijkt onvermijdelijk Ispahaan.’ (p. 87). Aftakeling en sterven zijn onontkoombaar. De laatste brief wordt geschreven op 20 oktober 1980, ongeveer twee jaar na de eerste, en op een ogenblik dat Sjoerd stervende is. Maar: ‘er is geen angst want ik weet dat we elkaar niet kwijt kunnen raken’, zo besluit Marcel (p. 186).