| |
| |
| |
Lionel Deflo Kroniek
Laat de doden hun doden begraven...
Omtrent De Varkensput van Willy Spillebeen
Alleen al de titels van Willy Spillebeens romans suggereren voor een deel zijn wereldbeeld: De maanvis, De krabben, De sfinks op de belt, De vossejacht, Doornroosjes honden, Ratten (titel van een onuitgegeven roman). Ook zijn jongste prozawerk, De varkensput (Manteau, Antwerpen, 1985, 250 blz.) roept associaties op aan een verdierlijkte wereld in verwording. Willy Spillebeen is geen geluksprofeet, hij spiegelt de lezer geen escapistische gelukzaligheid voor. Zijn wereldvisie is uitgesproken naturalistisch: zijn wereld is een groteske puinhoop, een vuilnisbelt, een varkensput. Zijn personages hebben (veelal) geen geloof, geen hoop, geen liefde (meer).
Ik schreef het al eerder: wezenlijk zijn al zijn prozawerken onderling verbonden door een netwerk van continuerende thematieken en motieven. Zo is ook De varkensput, net als Herinneringen aan de toekomst (1979) een blow-up van een episode uit de epische ‘autobiografie’ De vossejacht (1977), die als het ware de kern en het fundament vormt van Willy Spillebeens proza-oeuvre. Ook De varkensput speelt zich af in de geboortestreek van de auteur (o1932, Westrozebeke), een stuk West-Vlaanderen dat nog steeds de traumatische oorlogservaringen niet ten gronde heeft verwerkt. Een ander aspect van die continuïteit, van dat schrijven aan het grote levensboek, is dat de auteur hier opnieuw zijn ‘autobiografisch’ alter-ego Jaak Tantasis (Steen des aanstoots, De vossejacht) ten tonele voert. Tantasis is hier evenwel niet het hoofdpersonage, wél de schrijvende hand die het levensverhaal, beter: de lotsverhalen, van madame Jeanne te boek stelt, al raakt hij er finaal zelf in betrokken en verwikkeld.
Zoals steeds heeft Willy Spillebeen zijn roman voortreffelijk opgebouwd. Het boek opent met een fragment uit de (Griekse) mythe van Jason en zijn vrouw Medea, als exemplarisch voor wat verhaald zal worden. Het cyclisch geconstrueerde ik-verhaal van madame Jeanne, dat strekt over 15 betitelde verhaalsfragmenten, verloopt binnen een raamvertelling, gesitueerd in het heden en verteld door de schrijvende ik-figuur. De leraar-schrijver Jaak Tantasis verneemt in de krant het overlijden van mevrouw Johanna Soledad Tanghe, die hij via haar zoon Hugues, collega-leraar, heeft leren kennen. Tijdens talrijke bezoeken aan die intrigerende dame heeft zij hem
| |
| |
fragmentarisch haar levensrelaas verteld. Hij besluit zijn vele notities tot een boek uit te schrijven, al is hij zich van dit ‘bedrog’ bewust: ‘Natùùrlijk zal ik er niet in slagen om je hele leven op te roepen; maar wat is dat tenslotte: je hele leven? Meer dan wat fragmenten, wat scherven ervan bezit ik niet. Ineens bleek dàt me zinvol. Scherven leven. Een verscherfd leven. En de ene scherf vlammender of doffer, lelijker of mooier dan de andere.’ (p. 12) (...) ‘Al schrijf ik nu deze scherven eigenlijk aan elkaar als een soort hommage aan madame Jeanne, als een poging - wellicht de hare - om haar (het) verzet weer te geven tegen het betekenisloze, tegen de afgrond van het Niets, waar wij tenslotte allemaal ooit - willens nillens - in moeten vallen.’ (p. 13).
Het verhaal van madame Jeanne begint, wanneer ze als vijfjarig meisje geconfronteerd wordt met een vreselijke gebeurtenis, die haar blijvend zal tekenen. Haar broer Oscar sterft in een waterput een gruwelijke dood, als hij een daarin gevallen varken wil redden. Dit beeld van verschrikking en ontreddering zwelt tot een trauma aan, wanneer ze het later symbolisch associeert met de vernietigende gruwel van de eerste wereldoorlog. Jeanne is de jongste dochter uit een boerengezin, pachters van de kasteelhoeve, eigendom van de grootgrondbezittersfamilie Morbecq. Door toedoen van madame Morbecq kan Jeanne haar middelbare studie voltooien en wordt zij, na de dood van monsieur Morbecq, haar gezelschapsdame in haar suite van het Hotel des Thermes in Oostende. Daar leert zij de fabrikantenzoon Richard Van Iseghem kennen, met wie zij, tegen de wil van zijn vader (het standenverschil!), trouwt. Jeanne vervreemdt allengs van haar milieu en koestert zelfs een tijdje schrijversambities (in het Frans uiteraard). Zo maakt zij kennis met Willem Elsschot en later met de Franse auteur Louis-Ferdinand Céline, op wie zij verliefd wordt, maar die haar, zoals vele andere vrouwen overigens (cfr. Lettres à des amies), gewoon gebruikt en misbruikt. De erflatenschap van madame Morbecq, het kasteel, de hoeve en landerijen, vrijwel de hele streek, valt haar als enig persoon ten deel. Richard begint met het fortuin een brouwerij. Gaandeweg echter ontdekt madame Jeanne, die intussen volledig van haar bescheiden boerenafkomst is vervreemd, in haar man een genadeloze berekenaar, een lege, koele machiavellist die op macht en vernietiging uit is. Dit vermoeden wordt bevestigd als Richard, uit woede en vernielzucht, zijn beste duif (hij is een hartstochtelijk duivenmelker) de kop afrukt en van de duiventoren slingert.
Intussen breekt wereldoorlog twee uit. Richard wordt als reserve-officier opgeroepen, beleeft zijn eigen, groteske ‘drôle de guerre’ (een fantastisch verhaal, mocht het op ware gebeurtenissen berusten!), organiseert van 1941 tot 1943 het verzet in de streek en verdwijnt, na de moord op een
| |
| |
Duitse koerier, naar Engeland. Na de oorlog wordt hij Afgevaardigde van het Hoog Commissariaat van 's Rijks Veiligheid en eerste krijgsauditeur van West-Vlaanderen. Als fanatiek belgicist en ‘zwartenhater’ wordt hij de instigator van de tweede aanslag op de IJzertoren in maart 1946, met de hulp van liberale oud-strijders uit Diksmuide en met instemming van de liberale minister van Justitie (Van Glabbeke) uit Oostende. Intussen aast de streberige opportunist en raddraaier Richard op een politiek mandaat: liberaal van huis uit, socialist in zijn Leuvense studententijd, C.V.P.'er na de oorlog, wordt hij evenwel door de christen-democraten en liberalen opzij geschoven wegens zijn bezwarend aandeel in de IJzertorenaffaire, maar wordt later B.S.P.-senator.
Na de dood van het dochtertje Cathy - zij hebben nog twee zonen, die nu pas op de voorgrond treden - maakt madame Jeanne een depressie door. Het betekent meteen een breek- en keerpunt in haar leven. Richard is in haar ogen de oorzaak van alle onheil; zij zàl hem vernietigen en wel in zijn diepste gevoelens: de liefde voor en van zijn zonen. Zij stimuleert, tegen zijn wil en aard, Philippe om priester te worden; zij zet Hugues op, tegen zijn aanleg in, een houthandel en zagerij te beginnen. Hierdoor hoopt zij (de socialist!) Richard, die een andere toekomst voor zijn zonen op het oog had, een hak te zetten. Zij verlaat Richard, evenwel zonder echtscheiding, ter wille van de schijn en het menselijk opzicht, want madame Jeanne ontpopt zich nu als een gewetenloze komediante voor wie niets te veel is om Richard te treffen en finaal te vernietigen. Toch zal zij hem niet klein krijgen, want hij is haar één stap voor: hij sterft in een hoerenkast, een symbolische dood voor de libertijn.
De rampspoedige gebeurtenissen volgen elkaar nu op: Hugues' houtbedrijf gaat door wanbeheer en zijn toenemend alcoholisme failliet. Hij trekt naar het vreemdelingenlegioen, wordt mijnwerker, socialist en later leraar in het technisch onderwijs (daar leert Jaak Tantasis hem overigens kennen). Philippe wordt priester, doctor in de theologie, professor in Nicaragua, kiest de zijde van de sandinisten, doet afstand van het priesterschap, leeft met een meisje samen, wordt door de militie van Somoza doodgeschoten. Madame Jeannes leven wordt één komedie: Richards en Philippes begrafenissen worden groteske toneelopvoeringen, om voor de buitenwereld de schijn op te houden.
Door dit alles is Hugues opnieuw aan de drank geraakt, verliest hij zichzelf in uitzichtloze escapades, uit revolte tegen zijn moeder die hem en zijn broer heeft geofferd aan haar trots, haat en wraakzucht, en rijdt zich uiteindelijk met zijn wagen te pletter. Madame Jeanne trekt zich terug in de door alcohol beroesde eenzaamheid van haar boudoir in de torenkamer
| |
| |
van het kasteel. Later verhuist zij naar een Rusthuis. Vlakbij haar suite is er de trap. Hij spiraalt naar beneden, schroefvormig versmallend in een cirkeltje. Ook zij sluit de cirkel.
Als ik hier zo uitvoerig op de feitelijke inhoud ben ingegaan, dan komt dat omdat de verhaalsmaterie zo overvloedig is gestoffeerd en bovendien nog wordt verrijkt met historische, psycho-sociale en politieke inbrengen en achtergronden. Via het door de schrijver-leraar Jaak Tantasis gereconstrueerde levensverhaal van madame Jeanne (1909-1984), die door haar geërfde status in de hoogste voor- en naoorlogse politieke milieus heeft verkeerd, wordt ook een halve eeuw Vlaamse geschiedenis opgeroepen. De (al dan niet gefingeerde) ontmoetingen met Elsschot en Céline versterken weliswaar het realiteitskarakter van het boek (dat deels op authentieke gegevens zou berusten), maar spelen verder, buiten het feit dat madame Jeanne ooit schrijfster wilde worden, in de roman geen relevante rol meer.
De auteur heeft zich, o.a. aan de hand van officiële stukken, voor zijn boek terdege gedocumenteerd (o.m. met betrekking tot Dinasoleider Joris Van Severen en V.N.V.-Gouwleider Jeroom Leuridan) en doet (suggereert) in verband met de IJzertorenaffaire enkele verrassende onthullingen, die evenwel, voor zover ik weet, niet de minste politieke weerklank kenden. (Net zo min als die afrekening van Piet van Aken in De blinde spiegel. Zou het dan toch juist zijn dat politici geen romans lezen? Al schrijven ze dan wél boeken, of laten ze die schrijven. Mensen uit de streek van Houthulst-Staden zullen evenwel beter weten.) Ook de beschrijving van de ‘Belgische helden’ in hun spooktrein naar Zuid-Frankrijk is danig grotesk, dat je haast zou geloven dat het inderdaad allemaal ‘waar gebeurd’ is. (Maar ook in milieus van het Belgisch leger schijnt men zich om romans niet druk te maken, áls die al worden gelezen.) Ik bedoel maar dat Willy Spillebeen in De varkensput enkele moedige onthullingen naar voren schuift, die politiek-historisch niet zonder belang zijn.
Ook de politici moeten het overigens ontgelden, met als prototype de mandatenhongerige Streber Richard Van Iseghem, al komt die uiteindelijk bij de lezer (bij mij) menselijker over dan de luciede, eerzuchtige, door haat en wrok bezielde en ontzielde madame Jeanne. Hét grote trauma van Jeanne is haar aanvankelijke verzet tegen haar boerenafkomst (de varkensput), dat later vervreemding wordt, gerelateerd aan haar hoogmoedige trots om daar boven uit te stijgen (haar torenkamer in het kasteel), waar zij wezenlijk nooit in slaagt: ‘Haar hele leven was een poging geweest om helemaal uit die put vandaan te komen en toen ze er eindelijk in berustte dat het nooit zou lukken, was ze er zonder meer in gestapt.’ (p. 250). Opgang en neergang. Hubris en ondergang.
| |
| |
Dé oorzaak van haar existentiële falen schuift ze op de rug van Richard Van Iseghem. Als een moderne Medea wil zij Jason treffen in zijn zonen. Ook dáár slaagt zij niet in, want Richard sterft vóór de zonen. Madame Jeanne wordt zelf door het Noodlot = Eenzaamheid gestraft. Dit Medeamotief, de aantrekking van het gruwelijke, de verbinding van liefde (voor Céline), trots en doodsdrift, doordrenkt het hele boek en tilt het aldus, boven de reële feitelijkheid, in een mythisch-symbolische samenhang.
Nog andere motieven functioneren als structuurelement. Zo is er ook het doodsmotief dat de hele roman beheerst: alle protagonisten (behalve Richards eros-thanatos) sterven een gewelddadige dood; evenals het leven-als-roulette-motief (met de voortdurende herhaling van de uitdrukking ‘Rien ne va plus’). Wat de roman sterk verwant maakt aan Spillebeens debuut De maanvis (1966), is verder ook het motief van de komedie. Dit zijn overigens constanten in zijn werk, evenals de poëtische symboliek die het boek verruimt en verrijkt. Zo zijn er uiteraard de symbolische dimensies van de varkensput zelf (de sociale afkomst, de verschrikkingen van de oorlog en het geweld, haar uiteindelijke levensfalen), maar ook van zijn opposiet: de toren (de duiventoren van Richard, de brandende kerktoren, het opblazen van de IJzertoren, de eenzaamheid in de torenkamer van het kasteel). Voorts zijn er ook de talloze spiegeleffecten: hoe Jeanne als klein meisje in de lucht wordt gegooid en in de armen van haar broer Oscar terechtkomt (‘Maar hij viel in de armen van de dood’, p. 32); de varkenskop op het graf van de Oostfronter (p. 135), de vernietiging van de duif in Richards duiventoren, het bombardement op de kerktoren van Staden, de toren die afbrandt en neerstort (telkens voorafspiegelingen van de dynamitering van de IJzertoren).
In vergelijking met Spillebeens eerdere proza is deze roman in een zakelijker, meer berichtende toonaard geschreven, mede allicht door de historische, documentaristische en feitelijke stoffering ervan. Het verhaalsperspectief is uiteraard dat van de alwetende verteller, aangezien zowel de vertelster als de schrijver-reconstructor het verloop van de gebeurtenissen bekend is. Aan het slot van elk verhaalsfragment (een scherf) anticipeert de verteller/ster bovendien de kern van het volgende, waardoor aan de ene kant de nieuwsgierigheid van de lezer wordt geprikkeld, maar aan de andere kant de auteur te veel in zijn kaart laat kijken. Hij speelt wel eens te vroeg zijn troeven uit, waardoor het verhaal aan suggestieve kracht inboet, en dijkt hiermee de creatieve inbreng van de lezer voortijdig in. Ook wordt het eerste hoofdstuk, het (overigens knappe) verhaal van de varkensput, door madame Jeanne deels verteld vanuit de optiek van een kind (cfr. Doornroosjes honden), wat voor een oudere en intellectuele vrouw wel
| |
| |
enigszins bevreemdend overkomt. Die toonaard wordt verder overigens niet aangehouden.
Die bemerkingen ter zijde, is dit ondergangsverhaal niettemin een bijzonder boeiende psychosociale roman, bovendien een krachttoer haast voor de auteur, om zich in het complexe zieleleven van een moderne Medeafiguur in te leven. (De actualiteit van die problematiek wordt trouwens bevestigd door de opzienbarende ‘Affaire Grégory’ in Frankrijk.) Soms grotesk, overwegend tragisch, evoceert het boek een brok aangrijpende en controversiële Westvlaamse realiteit en kadert het als literair zetstuk volwaardig in het rijke oeuvre van deze belangrijke auteur.
|
|