Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[1986/2]Hedwig Speliers
| |
IRuisen uit je romaanse mond, kers
en kleur kleinschalig in vervorming
van verklanking: geboorte van een taal
waarin bestaan staat afgerond, en
klinkers zo over de vlakte rolden.
Vlakte, het ons vertrouwdste alfabed.
Wij - gehurkt in holten van stiltes.
In afstanden gevouwen uit vormen.
| |
IISlechts de dood, dat heftig voor het oog
onzichtbaar infrarood kan ons beletten
de pad uit onze korf te zetten - woonst
een wonde, door geen hand te betten.
Dan als ik de vraag word die op
zijn antwoord slaat. Het is al laat
zegt mij haar mond, leg om mijn tong
laaiende de lus van je avondafscheidskus.
| |
[pagina 82]
| |
IIIJij mijn cel en kern en wentelende
ik jouw elektronenwolk - mijn en dijn
blijft in de versmelting ons geheim:
je bronzen dijen splijtend, de sappen
overstijgen mij als ik je naaktheid zie.
Het wilde en gewilde overdrijven van
onze lijven in dit heilig tweegevecht.
Zolang blijft zon op de einder recht.
| |
IVJij bent mijn feit, glanzende want ingelijst
geschiedenis - de geur, het rillend blad,
de boom misschien daarin de droom
zijn takken plooit: uit je blankste kleed
van kant het horen van verwante woorden
in klankverwantschap met de keel;
kennis kuis van feiten en van dingen -
halsomtrek, verhelderd door herinneringen.
| |
[pagina 83]
| |
VAlpestre, edel gif - uit kruiden
kruipt de almacht van de man.
Nog drupt de zon zijn protuberansen,
de dingen staande in zijn helder licht
polijsten de gedachten aan de dag. Ligt
zij niet met de verblijven van haar
gelaagde lichaam onder aan hem vast.
De tederste, de vreemdsoortigste last.
| |
VIWie ben je dat je bent omdat ik je zie,
je staat voor mij en op het blanke blad
dat door mij beschreven wordt, energie
en ruimte samen en syntaxis voor mijn zin:
gebeuren lineair geboren door een pen.
Zo beweegt onder zijn vogels uitverkoren
de boom, gescheiden van zijn voorgeschiedenis.
Een blad dat al beweegt nog voor het is.
| |
[pagina 84]
| |
VIISpiegelbeeld weerspiegeld in spiegels parallel
kom ik tot je herkomst: de tijd is van geen tel
en ruimte nemen je lichamen niet in, begin
en eindpunt dat je bent. Een door vele zalen
weerkaatsend kwarts van edele metalen,
een welgevallig vloeien uit en in.
Omgetoverd als je bent tot onscherp raster
ontsnap je, maar eens ontsnapt verras je.
| |
VIIILiggende elkanders lichaam te vertalen
in kanalen van het superluminale -
nog voor mijn vlees jouw vlees beroert,
gebeurt de sprong en ben ik jouw aspect;
voorbij de melkweg in jouw smeltweg uitgestrekt
berust ik in jouw rust en hijg in alle talen.
Wie buiten ons bestaat, staat binnen pallisaden.
Vermag de kern van onze mythe niet te raden.
| |
[pagina 85]
| |
IXNu je mijn poort geopend op paradoxen,
zoek ik het zachte zijlied van de dood.
Schouders belaadt hij met het goud
van de verwijdering, het zo langzame
klimmen op de hoogste tak ervan.
Er bewegen nog bladeren in de bolero
van wind en waaien, de allerlaatste.
Weldra zijn onze lichamen verplaatste.
| |
XEén van de vogels, op zoek naar de koning
en het paleis dat achter zeven zeeën ligt,
zal ik dààr niet in de schaduw van je schaduw
je lichaam vinden? de vlinderhoutgevlochten
troon waarop je zit soms als het zonlicht
zijn zenit vindt? Waarom je bent verworden
tot verte, vertekend in bloedend kleed.
Invalshoek van listige verzinsels. Leed.
|