hun lippen zien bewegen achter de ruiten, ik heb hun vingers
zien wijzen, hun bloed horen bonzen van ergernis, ik heb hen
horen denken: wat loopt die oude doffer daar met dat hoentje
Dat Greg inderdaad besmet moet zijn met een diep ingeworteld, bijna metafysisch schuldbesef en een zwaar minderwaardigheidsgevoel, blijkt nog uit andere voorvallen. Wanneer hij nog maar aan de schoot van Caroline denkt, voelt hij zich al ‘zondig vertederd’ (p. 42), wanneer hij haar streelt en kust, krijgt hij een ‘soort van schuldbewustzijn’ (p. 71) en als ze dan uiteindelijk toch in een hotelkamertje belanden (Caroline is nog maagd, cfr. p. 83), heeft Greg een afkeer van de groezeligheid en het achterbakse van deze lichamelijke liefde in een gehuurde kamer (p. 84). Even maagdelijk als ze gekomen was, verlaat Caroline het hotel. De zuiverheid is bewaard; al lijkt me dit een moeilijk voorstelbare situatie.
Greg zelf voelt zich ‘een druiloor (...), een sufferd, een zoutzak, (...) een stumperige kniezer die de dagen laat verloren gaan tussen spijt om gisteren en angst om morgen’, hij is ‘een verliezer, een sullige romanticus die de tijd als vlugzand uit zijn handen laat glijden’ (pp. 73-74), hij kan ‘alleen maar weemoed produceren’ (p. 106) en voortdurend smeekt hij om vergeving (p. 77). Dat hij daarbij geen klein beetje gefrustreerd is, blijkt uit het feit dat hij dat ‘verdomde bewustzijn’ wel als een kankergezwel uit zijn lichaam zou willen wegsnijden, om dan met Caroline te kunnen paren als een dier (p. 74). Maar tussen droom en werkelijkheid staan, zoals bekend, wetten en praktische bezwaren, en inderdaad ja, ook weemoedigheid.
De geestelijke, bijna platonische zuiverheid die Greg zo angstvallig nastreeft, heeft echter een weinig zuivere oorsprong. Hilde, zijn vrouw, beschouwt hij als ‘de materie’ om zijn dromen heen, zij is er om ‘het tekort’ af te bakenen, zij is de onvolmaaktheid die de suggestie van het volmaakte oproept (p. 75), en zij is ‘negatie’ (p. 118). Hij houdt nog enkel van haar omwille van hun gezamenlijk verleden.
Op het ogenblik dat Hilde ongeneeslijk ziek blijkt, is Gregs reactie toch moeilijk anders dan hypocriet te noemen. Opeens wordt hij nu bevangen door medelijden (en nog méér schuldgevoelens), waarna hij ook zijn ideaalbeeld gaat verloochenen. Hij stelt nu immers vast dat ‘Echo's neus toch een ietsje te scherp is (...) je kúnt er gewoon niet naast kijken’ (p. 117). En ook ‘lijkt haar reukorgaan te smal in verhouding tot haar stevige kaken’ (p. 118). In de doodernstige context van het boek lijkt de manier waarop het ideaal wordt ontluisterd toch wel wat grotesk. Echo's beeld, dat ooit de schuld én het verlangen verenigde (p. 119), kwijnt zonder meer weg. Greg