Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129(1984)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 645] [p. 645] Dietsche Warande en Belfort 129ste jaargang nummer 9 november 1984 Anton van Wilderode De vlinderboom. Carlos Quinto in Yuste Kerstdag 1557 Voorzichtig zilver van de winter lag gelijk een mal van mist om alle dingen met zoveel onverwachte wisselingen van bijna wit naar wit de hele dag. Ik wilde stil zijn en alleen bedacht op koningen en herders, hoe zij gingen (van boven af een aanbegin van zingen) de lange weg ten einde van de nacht en zonder vragen of getorste vracht van ongeledigde herinneringen gaan in de stoet van de verkorelingen die enkel moed bezitten en geen macht. [pagina 646] [p. 646] Voorbij De laatste maal het maal op het terras einde augustus, aan mijn dorre handen aanstekelijk de jeuk van jonge planten en prikkeling van velerlei gewas, onaangeroerd de schotels op de dis het bord met kraakvis op een bed van kruiden de fonkelende rijnwijn in de fluiten de appels met een voorglans van vernis, verkild tot op het bot onzichtbaar is mijn lichaam in vermogen afgenomen, mijn ziel zwerft door de uitgeholde woning een wolf geworden zonder wildernis. [pagina 647] [p. 647] De engel Van morgen toen ik wakker werd, een dag als alle vele, zag ik in het witte melaatse licht opeens de engel zitten waar die op mijn ontwaken had gewacht. Keek mij niet aan. Hield zijn ovaal gezicht dat geen gezicht was maar een plek van klaarte waarin de ogen zelfs niet zichtbaar waren op iets dat in de diepte lag gericht. Ik wist wat hij bedoelde, wie hij was. Hij was de bode die mij zonder spreken telkens een zachte aanwenk geeft, een teken dalwaarts de laatste ligplaats in het gras. [pagina 648] [p. 648] Wie gaat, wat blijft Als ik verdwijn bestaat de wereld voort de jonge bomen waaiend en volwassen boven het glijdend groen van zoveel grassen, de vogels gaan gewoon met zingen door de sterren draaien met dezelfde naam voor mensen met veranderende namen in haar voor altijd uitgezette banen zolang de zon duurt en de zomermaan, er zal een menigte van rozen zijn en ronde sneeuw des winters op de wegen en speelse pirouettes van de regen en dag en nacht en dag, als ik verdwijn. [pagina 649] [p. 649] Bewaard De nacht nabij als ik de uren tel gekerkerd tussen gewatteerde wanden (in het bereik gelaten van mijn handen het amberen crucifix van Isabel bij zoveel kleine dierbaarheden die ik van mijn reizen meebracht en bewaarde, de vogelsporen van mijn weg op aarde die ik van lieverlee ten einde zie en voorts de bijbel die geopend ligt op wat tot mijn behoud werd opgelezen: gij zult wat u te wachten staat niet vrezen, de wolk van pijlen op uw vlees gericht). [pagina 650] [p. 650] September (1) De dagen van het najaar lijken kort met licht en donker en langdurig regen. Ik kan mij nog maar nauwelijks bewegen wanneer mijn adem moe en moeilijk wordt. Gedaan en ruimschoots werd wat in de macht van mensen ligt en toegewijd vermogen, de zorg van artsen over mij gebogen om te beproeven wat de pijn verzacht. Schier ligt mijn lichaam, tevergeefs gebaad in bekkens van azijn en rozenwater, genezen eindlijk en alleen gelaten door de verlossing van de langste slaap. [pagina 651] [p. 651] September (2) De lector leest met een te jonge stem uit Lucas het verhaal voor van het lijden waarom ik hem verzocht, wij lopen beiden de weg van Yuste naar Jeruzalem. ‘En Jezus ging alléén op naar een stil gebergte waar Hij bad. Hij knielde neder en vroeg: Bespaar mij, Vader, deze beker. Maar wat Gij wilt gebeurt gelijk Gij wilt.’ Ik hoor de woorden verder niet meer écht en niet de knapestem die ze doet leven. Ik zie in zweet en bloed een God begeven, mijn laatste dagen op zijn nacht gelegd. [pagina 652] [p. 652] En dan En dan de dood. Eén amper ogenblik (de leeggedronken beker valt aan scherven) of een langdurig langzaam henensterven (de wortelstok geleidelijk losgewrikt)? Zal het des nachts zijn zonder ander licht dan wat de maan laat in de kleine ruiten, misschien een morgen als het dag wordt buiten of binst de weldaad van de schemering? Zal het een najaar zijn in grijs en rood, verrukkelijk een lentedag vol vlinders of als het koud wordt en wanhopig winter? En dan de dood, denk ik, en dan de dood. Uit De Vlinderboom. Carlos Quinto in Yuste, een cyclus van honderd gedichten die in het voorjaar van 1985 verschijnt bij Lannoo/Tielt. Vorige Volgende