selijkheid; velen zullen zich dan ook later vertederen door deze hartveroverende herfstsfeer.
Met Storm van Jan van der Vegt komt de echte literaire kwaliteit aan bod. Wat verrassend toch, want naast goede studies over poëzie had de auteur als prozaschrijver nog niets groots geproduceerd; zijn eerste roman, Een roemloos einde (1982), was zelfs uitgesproken zwak.
Zijn nieuw boek daarentegen is een meevaller. De hoofdpersoon, de wat vaag gesitueerde Jacobus Abels, laat zijn werk in de steek en vaart naar Scarpa, een van de westelijke Schotse eilanden, waar hij tien jaar geleden één dag heeft doorgebracht met een meisje dat op hem een onvergetelijke indruk heeft gemaakt. Hij ervaart dat zijn zoektocht naar het verleden een mislukking is; het eiland neemt hem niet op, niemand herinnert zich het meisje, en hij draagt te veel het oude met zich mee; het motto is dan ook ‘A man must go naked to an island’. Wegens het stormweer komt de veerboot niet meer, waardoor zijn mislukking steeds permanenter en pijnlijker bevestigd wordt. Ten slotte verongelukt hij tijdens een tocht naar het hoogste punt.
Van der Vegt heeft zijn werk niet lineair opgebouwd, maar wisselt heden en verleden geraffineerd af; via de eenheid van plaats suggereert hij een bedrieglijke eenheid van tijd, die door de lezer slechts geleidelijk in twee perioden geordend wordt. Beide perioden worden door de grilligheid van de gedachtenstroom van de hoofdpersoon op originele manieren gecombineerd; de lezer die de nodige aandacht opbrengt, zal genieten van de creativiteit van de auteur op dat vlak.
Ook het perspectief draagt tot de geheimzinnigheid bij. Meestal wordt de epische realiteit door de hoofdpersoon waargenomen, al blijft de vraag wanneer en hoe betrouwbaar; Abels' romantische aard, zijn dagdromen, zijn verlangen naar dingen die er niet zijn, de niet-lineaire structuur zijn een permanente uitdaging tot controle van de werkelijkheidswaarde. De grootste onzekerheid wordt bereikt in de slotscène, waar de waarschijnlijk stervende Abels een laatste visioen heeft dat niet waar kan zijn, maar symbolisch een zeer zinvol besluit is van het geheel. Soms kijkt de lezer samen met een neutrale vertelinstantie neer op Abels, die dan een onbenullig stipje is in een geheel van natuurkrachten; het perspectief verleent dan een eeuwigheid die beide tijdniveaus van de hoofdpersoon verbindt en relativeert.
Het sterkst echter blijft het eiland bij, dat in zijn ruwe en majestueuze troosteloosheid het bestaan van allen conditioneert. De vreemdeling is uiteraard het grootste slachtoffer: hij is willoos overgeleverd aan de gril-