| |
| |
| |
Fernand Auwera
Gesprek met Aad Nuis
Ik lees te veel. Als ik mijn lectuurlijstje van de jongste weken even overloop schrik ik er zelf van. En daar moeten dan nog de tijdschriften en de kranten bij. Zou een leesvakantie haalbaar zijn? Waarschijnlijk niet, een te bruuske verandering van leefgewoonten kan fataal zijn, dat is wetenschappelijk bewezen. Een verandering van leesgewoonten moet wel haalbaar zijn. Eindelijk eens een aantal boeken gaan herlezen, een aantal klassiekers waar ik nooit toe kwam gaan lezen, liefst zo systematisch mogelijk, weer eens wat meer aandacht gaan besteden aan wat in het buitenland gebeurt.
Maar het blijven natuurlijk wensdromen. Ik lees graag, en er wordt in het Nederlandse taalgebied zeer veel geproduceerd. Ik wil bij en op de hoogte blijven, ik ben zeer nieuwsgierig. Ik zei wel: in het Nederlandse taalgebied. Het verschil tussen Vlaanderen en Nederland is opmerkelijk. Te groot, te groot. Na de schaarse sinds lang gevestigde reputaties in Vlaanderen en de namen van enkele jongeren bestaat er vrijwel niets anders dan grauwe ellende, kneuterige middelmaat, nep-literatuur. Het verschijnsel, spijtig maar onmiskenbaar, dateert niet van vandaag. Het is te betreuren, maar er is geen reden tot paniek, alles evolueert met een golfbeweging. En in Nederland slaan de golven nu hoger op. Opvallend veel debuten, heel dikwijls juichend binnengehaald, veel produktieve auteurs die een degelijk niveau handhaven, de ouderen houden stand, de pers heeft veel belangstelling, het publiek volgt. Het lijkt allemaal zo goed te lopen dat men zich soms de vraag stelt of het geen opgeschroefde toestand is, die onafwendbaar eens zal instorten, topzwaar geworden, verstikt in overproduktie. Het kan gebeuren.
Aad Nuis kent de Nederlandse literaire wereld. Reeds lang draait hij mee als criticus, vroeger verbonden aan de HP, nu aan ‘Vrij Nederland’. Hij levert overigens ook aan andere kranten en publikaties recensies, werkte met Renate Rubinstein aan de in Nederland tot een grote heibel aanleiding gevende Weinreb-publikatie, heeft proza en enkele dichtbundels gepubliceerd. Hij leest nog meer dan ik, en hij is een gezaghebbend man. Een gesprek, een situatieschets. Aad Nuis begint:
| |
| |
Het literaire leven evolueert normaal langzaam. Breuken komen zelden voor, de aflossing van de wacht gebeurt langs wegen van geleidelijkheid. Door de oorlog was er in Nederland evenwel een speciale situatie ontstaan. De oudere generatie was verdwenen: Ter Braak, Marsman, Slauerhoff, du Perron. Enkel Vestdijk en Achterberg waren er nog. De debutanten van het decennium na de oorlog moesten zich dus niet afzetten tegen die oudere generatie, en dus konden Willem Frederik Hermans, Gerard Reve en Harry Mulisch een dominante positie innemen en ze bleven ook zeer lang domineren. Als jongeren kregen ze snel de status van een oudere generatie. Dat vertekende het landschap wel wat. In de jaren '60 debuteerden bijvoorbeeld heel wat schrijvers die pas nu zichtbaar zijn geworden: Jeroen Brouwers, Willem Brakman, Gerrit Krol, om er maar enkelen te noemen. Ook Willem van Toorn. Zij bleven zeer lang in de schaduw.
Zij werden zeer lang ondergewaardeerd. En nu krijgen ze af te rekenen met een vrij nieuw verschijnsel, dacht ik, dat van de periodieke literaire sensatie. Bij elke nieuwe aanbieding blijkt één auteur een echte vedette-rol te krijgen. Hij vangt zowat alle licht en publiciteit, wat leuk is voor hem, maar waardoor een aantal andere zeer goede en, eerlijk gezegd, soms betere boeken, niet voldoende aandacht krijgen. Heel dikwijls is die auteur een debutant. Worden deze campagnes georganiseerd?
Ik geloof niet dat je mag praten van een georchestreerde campagne, van een kongsie. Het verschijnsel van de opzienbarende debuten ontstond in de loop van de jaren '70 en het hangt samen met een evolutie in het literaire bedrijf. De uitgeverij moet noodzakelijk rekening houden met een aantal economische en sociale gegevens. In de vorige eeuw werden niet zo veel trilogieën gepubliceerd omdat de auteurs van toen allemaal zo breed van adem waren maar omdat precies dat soort boeken toen het best verkoopbaar bleek. Ook het verschijnsel en het succes van wat we de ‘column’ noemen is ontstaan omdat de kranten blijkbaar in de overvloed van feiten behoefte kregen aan speelsere en meer opiniërende stukken. Je herinnert je nog wei dat in de jaren '60 de schrijvers zich zorgen maakten over de te geringe aandacht die literatuur in kranten en tijdschriften kreeg. En men vreesde dat er steeds minder ruimte ter beschikking zou komen. Dat bleek dus totaal ongegrond. Kranten en tijdschriften besteden nu meer aandacht aan literatuur dan waarschijnlijk ooit het geval is geweest. Het boekensupplement is aan de orde van de dag. Men hoort er nu over klagen dat er zoveel over boeken verschijnt dat men geen
| |
| |
tijd meer heeft om ook nog boeken te lezen. Het verschijnsel van het supplement over een bepaald onderwerp is ontstaan als een advertentiefuik. Ook de boekenbijlage, en ze bleek een succes. Bovendien mag men niet vergeten dat de televisie iets presteert wat vroeger ondenkbaar was: men laat een heel volk op hetzelfde ogenblik hetzelfde zien. De televisie geeft in één klap landelijke bekendheid. Als je er dan bovendien rekening mee houdt dat het aantal titels is toegenomen, zodat een steeds strengere selectie noodzakelijk wordt, dan ontstaat die vedette haast spontaan.
Zonder onderlinge afspraken?
Ik weet het niet. Het nieuwsprincipe selecteert. Wat is nieuws? Een bekend auteur is altijd nieuws. Hoe is zijn nieuwe boek? Zelfs als het slecht is komt het in het nieuws. Een goed boek van een nieuw auteur is ook nieuws, het is leuk voor een journalist om daar over te schrijven. Een niet-goed boek van een nieuw auteur haalt het nieuws niet, tenzij in een of ander scheldstukje. Natuurlijk speelt ook de uitgever een rol. Hij kan van het boek nieuws maken. De ‘toptien-lijsten’ spelen een rol, ook al weet iedereen dat ze eenzijdig zijn samengesteld. Ik had het al over de invloed van de televisie. Als interviewers voor een bepaalde auteur belangstelling krijgen komt de rest wel mee. Maar toch zou ik niet echt van een kongsie willen spreken.
Ik vind het in elk geval een onrechtvaardig en gevaarlijk systeem. Onrechtvaardig dan vooral voor de auteurs die misschien iets minder aantrekkingskracht hebben voor de grote media en door die vedette-aanpak nooit de aandacht krijgen waar ze recht op hebben. Aandacht, waardering en commercieel succes. Een typisch voorbeeld vind ik Brakman, waarschijnlijk de beste Nederlandse romancier van het ogenblik, ook hoog gewaardeerd bij de insiders, maar nu niet precies veel gelezen. Hij is een duidelijk slachtoffer van deze nieuwe commerciële trend.
Integendeel: hij profiteert ervan. Je kunt niet ontkennen dat er tegenwoordig een grote belangstelling bestaat voor de literatuur, er heerst drukte op de markt. En van die belangstelling krijgt Brakman automatisch zijn deel. Een echt populair auteur zou hij nooit zijn geworden, want Brakman is geen gemakkelijk schrijver, je hebt aandacht en literaire oefening nodig om hem te lezen. Aandacht functioneert als een trechter, van Maarten 't Hart en Biesheuvel naar Krol toe. De situatie is sinds de oorlog wel grondig geëvolueerd. Toen was het nog zo dat een
| |
| |
bestseller nooit een goed boek kon zijn, en omgekeerd. Dat correspondeerde met het toen bestaande elitepubliek. Nu is het zo dat de bestseller soms inderdaad grote literaire kwaliteiten kan hebben.
Ja, maar het belet niet dat de lezer steeds meer gemanipuleerd dreigt te worden. Je wordt haast verplicht die boeken te lezen, om het even of het nu Claus was (Het verdriet van België), of vroeger Hotz, Canaponi, Mensje van Keulen, Kellendonk, Tessa de Loo onlangs. Of het bijzonder grote en eigenlijk totaal onbegrijpelijke succes van een roman als ‘Opwaaiende zomerjurken’ van Oek de Jong.
Ja, maar door de grotere titelproduktie ben je ook in de gelegenheid je aan die manipulatie te onttrekken. Het succes van dat laatste boek verbaasde me overigens eveneens. Het is wel moeilijk om te ontdekken wat daar allemaal precies een rol in speelde. Er is zelfs beweerd dat het terug te brengen was tot de aantrekkingskracht van de titel. Ook niet onbelangrijk is de rol van de critici. Het debuutboek van Oek de Jong, ‘De Hemelvaart van Massimo’, was door de meesten onderschat, en bij zijn volgende boek speelde dus de neiging tot zelfcorrectie van die critici mee en gingen ze dat boek bovenmate ophemelen. Dat gebeurde ook eens bij Joop Waasdorp. Zijn eerste boek werd genegeerd, zijn tweede tot een succes geschreven. Iemand als Tessa de Loo loopt de kans een slachtoffer te worden van het omgekeerde effect: de razend geestdriftige ontvangst van haar debuut wordt misschien gecorrigeerd door die van een volgend boek. Het jonge publiek is ook belangrijk, een boek dat in de middelbare scholen wordt gelezen is een boek dat goed wordt verkocht. ‘Opwaaiende zomerjurken’, over een slim jongetje, was typisch zo'n generatieboek. Je merkt het, ik zoek ook naar een verklaring, en ik kom altijd terug uit bij een constellatie van economische krachten die hun eigen wetmatigheid hebben. Niet direct bij een kongsie.
Die indruk van samenzweerderigheid wordt ook in de hand gewerkt door de vaststelling dat het eigenlijk de recensenten van uitsluitend ‘Vrij Nederland’, de ‘HP’ en de ‘NRC’ zijn die de dienst uitmaken.
Dat is gewoon een effect van de hiërarchie, van de kansel waarop men spreekt. Een criticus ontleent zijn gezag aan wie hem leest. Een graadmeter is de mate waarin hij door anderen wordt aangehaald. Ik schreef vroeger voor de ‘HP’, werk nu voor ‘VN’, maar schrijf bijvoorbeeld ook recensies in de ‘Haagse Courant’. Het is opvallend dat ik vrij vaak door
| |
| |
anderen en op boekflappen word geciteerd, maar vrijwel nooit uit wat ik schrijf voor de ‘Haagse Courant’.
Jij volgt ook de buitenlandse literatuur zeer goed. Doet die ontwikkeling waar we het nu over hadden zich ook in het buitenland voor?
Beslist. In Engeland zelfs nog veel duidelijker. Ook in de Verenigde Staten. De literatuur heeft de neiging om op een kluitje te kruipen. In Duitsland doet het verschijnsel zich iets minder voor, maar dat komt waarschijnlijk omdat Duitsland eigenlijk een land zonder hoofdstad is. De mentaliteit van een land wordt niet ruimer omdat de oppervlakte groter is.
België, Vlaanderen, is dan wel een uitzondering.
Ja. Het is ook een symptoom van het feit dat er bij jullie iets niet klopt. In vrijwel elk land heb je een centrum van de cultuur en een of enkele subcentra. In Nederland is dat Amsterdam als centrum, Nijmegen als sub. In de subcentra ontstaat altijd irritatie over de dominante rol van het centrum, dat zich het centrum van de wereld waant. Maar wat zie je in Vlaanderen? Het is een land met een eigen cultuur, wel een zelfde taal als Nederland, maar de literaire gemeente is er te zwak om er een eigen centrum te vormen. Dus speelt ook voor Vlaanderen Amsterdam de rol van centrum.
Vlaanderen is iets anders, en toch kijkt men naar Amsterdam.
Ik vind dat spijtig. Antwerpen zou het echte centrum van het culturele leven in Vlaanderen moeten zijn, Antwerpen is trouwens de enige Vlaamse stad die daar de allure voor heeft. Het zou veel mooier zijn als Amsterdam en Antwerpen als een soort dubbelster konden functioneren.
Men kijkt ook in literair Vlaanderen inderdaad met ontzag en irritatie naar Amsterdam. Overigens neemt de irritatie toe. Tien jaar en langer geleden heerste er in Nederland veel meer openheid dan nu. Men had meer belangstelling voor wat in Vlaanderen gebeurde. Zelfs als men toegeeft dat het Vlaamse proza een inzinking doormaakt, of heeft doorgemaakt, dan nog verklaart dat niet de hautaine manier waarop de Nederlander nu over het Vlaamse boek praat. En een boek dat het wel doet in Nederland, ‘Het Verdriet van België’, is dan toch weer een boek dat de folkloristische vooroor-
| |
| |
delen van jullie onderstut. Waarmee niet bedoeld wordt dat het geen schitterende roman is.
Het is waarschijnlijk een resultaat van de totaal verschillende richtingen waarin de Nederlandse en de Vlaamse literatuur evolueerden. Via Boon en Claus heeft de Vlaamse literatuur veel meer belangstelling voor het experiment ook internationaal, en minder voor de verstandhouding met de eigen lezers. De Nederlandse literatuur is veel traditioneler en provincialistischer gebleven. Ik bedoel dat niet pejoratief. Schrijvers die dicht bij huis blijven graven vaak dieper en zijn juist daardoor van universele betekenis. Het is niet zonder betekenis dat Maarten 't Hart succes heeft in Engeland. Boon schreef over Aalst, en daardoor over de wereld.
De Nederlandse literatuur lijkt me niet zozeer provincialistisch maar wel sinds de jaren '50 en '60 geëvolueerd naar een soms wat benauwde binnenkamerliteratuur.
In de jaren tussen ruw genomen 1965 en '75 leken er nieuwe mogelijkheden te ontstaan. Provo was actief, de culturele revolutie gebeurde op straat, maar was in de literatuur het verschil met nu wel zo groot? Terwijl Provo met witte spandoeken op straat demonstreerde was men in de literatuur enorm bezig in en rond het tijdschrift ‘Merlijn’, nu niet bepaald geëngageerd te noemen. Het verband tussen literaire en maatschappelijke vernieuwing is niet altijd vanzelfsprekend, dat is al in de jaren dertig gebleken. Denk maar aan Céline, Pound, Eliot. En de aanhangers van de Frankfurter Schule vinden het ‘gewone’ taalgebruik uit louter vooruitstrevendheid zo vergiftigd door de gevestigde orde dat ze hun toevlucht zoeken in nieuwe ivoren torens van de kunst. Zo krijg je was Frost eens de ‘total revolution’ heeft genoemd: de cirkel wordt gesloten, men keert terug tot het punt van waar men begonnen is.
Men plooit helemaal terug op zichzelf. De Vlamingen klagen over onbegrip en weerstand...
Toch lijkt me dat niet helemaal waar. Ook al omdat in Nederland een grotere tolerantie is ontstaan voor afwijkend taalgebruik. De weerstand tegen ‘het Vlaams’ is verminderd, men heeft geen bezwaar meer tegen als Vlaams aangevoelde uitdrukkingen, er is veel minder gepriegel over ‘is dat wel goed Nederlands’.
| |
| |
De Vlaamse criticus Leo Geerts heeft eens geschreven dat de beste en interessantste auteurs in Nederland momenteel Surinamers zijn: Frank M. Arion, Bea Vianen, Edgar Cairo. Hij sprak van latent racisme in verband met hun onderwaardering.
Het is waar dat die schrijvers hier niet naar waarde worden geschat. Ik denk niet dat daaraan racisme ten grondslag ligt, maar wel gebrek aan begrip voor hun culturele achtergrond. Het geval van Frank Arion is haast tragisch te noemen. Hij is een Westindische schrijver, maar in Jamaica, Martinique of Venezuela kunnen ze hem niet lezen, en hier weten we niet waar hij het over heeft. Het verschijnsel gaat trouwens verder dan alleen de literatuur. Nederland is tolerant uit onverschilligheid, niet uit belangstelling. Dat geldt trouwens in nog sterkere mate voor grote landen: die zijn, cultureel gesproken, introvert van nature. Wij zijn als klein land juist betrekkelijk nieuwsgierig, vooral naar zaken die de glinstering van het prestige hebben. Wij zijn dus ook thuis in de literatuur van andere landen, wij versieren er onze binnenkamer mee, wij zijn de eksters van Europa. Dat geldt voor Vlaanderen net zo goed als voor Nederland.
|
|