Hugo Brems
Kroniek
Jaren na maart
Het is zeer goed mogelijk de jongste bundel van Eddy van Vliet (Jaren na maart, Amsterdam, De Bezige Bij, 1983) te lezen als een poëtische autobiografie van de dichter, als een chronologisch gerangschikte verzameling fragmenten en scherven van een herinnering. Dat geldt dan in de eerste instantie de 17 gedichten uit de afdeling met dezelfde titel als de bundel. Zelfs is het mogelijk hier en daar verwijzingen te vinden naar, of zelfs bijna letterlijk dezelfde beschrijvingen van jeugdervaringen als in Na de wetten van Afscheid & Herfst (1978): de dood van grootmoeder, de scheiding van de ouders en het vertrek van vader.
Het zit er allemaal in, van ‘Nieuwjaar 1955’ tot de studententijd en de jonge volwassenheid. Je kan er natuurlijk niet naast kijken. Zelfs de titel van de bundel gaat op die anekdotische achtergrond terug. In het eerste gedicht, ‘Nieuwjaar 1955’ dus, staat: ‘Maart, de maand waarin alles veranderde, moest nog komen.’ (9). En in het daaropvolgende gedicht wordt de dood van grootmoeder opgeroepen, en tevens gesitueerd: 13 maart. En in dezelfde periode is er het vertrek van vader. Ingrijpende gebeurtenissen voor een dertienjarige jongen. Gebeurtenissen die zich vastgezet hebben op beelden en voorwerpen uit het verleden. Maar eigenlijk interesseert dat ons niet. En het is nog de vraag of dat Van Vliet - voor zover dichter - erg bezighoudt. Het is materiaal, en niet eens van het gemakkelijkste, om mee te werken. Want wat gebeurt hier?
In het eerste gedicht wordt een toekomst vol verwachtingen aangekondigd, een toekomst waarin alles terecht komt, geneest, in vervulling gaat: een nieuwe lente. Het is in die context dat Maart valt, als anticlimax:
‘Maart, de maand waarin alles veranderde, moest nog komen.
Hoe ik niet kon geloven dat het waar was
hing al in de lucht, zoals de verfgeur in mijn haren.’ (9)
Anekdotisch, jawel, maar met een anekdotiek die zo geselecteerd, verwoord en gecombineerd is, dat hij als het ware zichzelf ontkent. Het gaat