derlijk (dat meestal slechts zijn vooroordelen bevestigd ziet), maar hij moet zijn eigen conclusies trekken: echt gemoraliseerd wordt er niet.
Peter ten Hoopen heeft met zijn verhalen iets te veel gewild, zodat ze soms te overladen zijn. Maar hij heeft ook veel bereikt: in een zeer trefzekere stijl brengt hij twee complexe werelden tot een meeslepende epische combinatie. Hij kan nog een belangrijk auteur worden.
Het orgasme van Lorre is ‘een gevarieerde verzameling opstellen, polemieken, marginalia, hartekreten, portretten, poëzie, letterkundig proza en zelfs een serie erotische prenten’ (7). De medewerkers kregen de opdracht ‘eindelijk eens dat prachtige stuk te schrijven, dat zij/hij al zolang onder het hart droeg’ (7). Het is de bedoeling dat deze eigentijdse variant van het spectatoriale geschrift het begin wordt van een traditie.
Het boek is een bont allegaartje. Zevenentwintig auteurs presenteren een bijdrage, en de lezer vraagt zich tevergeefs af wat de samenstellers bezield heeft. Hoe zijn de medewerkers gekozen? De dichters behoren tot de besten van Nederland (Eijkelboom, Nooteboom, Bernlef, Judith Herzberg, Kopland, Van Toorn); de prozaschrijvers staan daarentegen niet op dezelfde hoogte (Krol, Pauka). Tegenover drieëntwintig bijdragen uit Nederland staan er vier uit het buitenland (Oscar Wilde, Flora Tristan, Rotraut Hackermüller, Breyten Breytenbach); niet iedereen heeft dan ook in opdracht gewerkt, zoals in de inleiding wordt gesuggereerd. Evenmin gaat het telkens om een ‘prachtig’ stuk, zoals de lezer ook al wordt voorgehouden: sommige bijdragen van fictioneel proza zijn uitgesproken zwak, auteurs van zakelijk proza hebben soms zomaar een door-de-weekse bijdrage genomen zoals ze die gewoonlijk in een opinieweekblad publiceren. Iets nieuws is er dan ook niet te vinden: blijkbaar hebben de moderne auteurs hun best gedaan om hun imago te bevestigen.
Dat betekent niet dat het werk geen interessante aspecten heeft. Voor een buitenstaander - bijvoorbeeld een Vlaming - biedt het een uitstekend beeld van wat er in cultureel geïnteresseerd Nederland omgaat. Hij zal ontdekken dat er voor zijn land weinig of geen belangstelling is (géén bijdrage door een Vlaming of over een aspect van Vlaanderen), en vooral dat Nederland een zeer didactisch en moraliserend land is (gebleven). De fictionele bijdragen gaan de referentiële kant op (een gelegenheidsgedicht van Breyten Breytenbach, een wel zeer doorzichtige parabel van Piet Grijs), de historische teksten behandelen arbeids- en gevangenistoestanden uit het verleden (Wandelingen door Londen van Flora Tristan, brieven van Oscar Wilde).
Maar het zakelijke proza spant toch de kroon. Daarbij blijkt een voor-