kwezel die als bibliothecaresse fungeerde hield toezicht op mijn geestelijke gezondheid.
Ik wou enkel lezen, en ik las dus alles wat ik te pakken kreeg, de westernromans van mijn vader, de verhalen over smartelijke liefdes uit de groentewinkel (waarbij ik me vooral een aangrijpende en enkele keren herlezen roman herinner die De Galeislaaf heette) en vele kabouter- en heiligenverhalen uit de bibliotheek, afgewisseld met populair-wetenschappelijke werken over het leven van de insekten, de bouw van de piramiden en de cultuur van de Eskimo's. Mijn voorkeur ging naar reis- en detectiveverhalen. Reisverhalen lees ik nog slechts zelden, ze maken me jaloers en bezorgen me heimwee naar al die onbereikbare plaatsen, maar van whodunits en thrillers ben ik een groot amateur gebleven (met te weinig tijd om ze te lezen).
Maar aldus wild door boekenland rennend, zonder gids of raadgever of geestelijke leidsman, af en toe louter toevallig een echt goed boek meepikkend (Oliver Twist en Moby Dick heb ik als kleine jongen gelezen), ook boeken stiekem lezend (literatuur als avontuur), ben ik wel gespaard gebleven van vele schadelijke en voorgekauwde vooroordelen. Ik ben, zoals iedereen, voor een belangrijk deel geworden wie ik ben (en dat is dus voortreffelijk) door wat ik gelezen heb. Ik kan een aantal universele meesterwerken opsommen waarvan ik weet dat ze me hebben aangegrepen, die me andere ideeën hebben gegeven, van zekerheden hebben beroofd, gelukkig, vragen in me hebben losgemaakt. Maar er zijn beslist veel meer boeken die ik helemaal vergeten ben, boeken die weinig of niets met de officiële literatuur te maken hebben, en die mij eveneens hebben veranderd. André Gide heeft eens gezegd dat elke tekst die de lezer anders achterlaat dan hij was voor hij met het lezen ervan begon, tot de literatuur behoort.
Daarom ben ik me altijd blijven interesseren voor genres waar men soms minachtend of toch vrij onverschillig aan voorbijging. Raymond Chandler signaleerde ook (in zijn inleiding tot Pearls are a nuisance) ‘that form of snobbery which can accept the literature of Entertainment in the Past, but only the Literature of Enlightment in the Present.’
Waarom zou ik ontkennen dat ik indertijd ook heel wat porno heb gelezen - of althans wat daar toen voor doorging? Met veel plezier, en ook uit dwarsheid, las ik die verhalen, en ik ben er nu nog niet noodzakelijk afkerig van. Enkele van die mij toen ‘verboden’ boeken, zoals de romans van Walschap en van Lode Zielens, The Picture of Dorian Gray van Wilde, romans van Henry Miller, hebben voor mij veel betekend, en echt niet uitsluitend om de min of meer horizontale ontwikkelingen die erin voorkwamen. Ik ben er niet door beschadigd. Trouwens, George P. Elliott, die een voorstander was van censuur, schrijft (in Against Pornography) toch ook, wijzend op algemeen aanvaarde praktijken in de sensatiepers die zogezegd de moraliteit wil verdedigen: ‘I believe that this accepted practice has done more damage to society as a whole and to citizens individually than massive doses of the most depraved pornography could ever do.’
Niet alle porno heeft natuurlijk iets te betekenen, maar alles wat zich als literatuur aandient evenmin. Een groot deel van wat ik moest lezen, of later las uit snobisme, of om zogezegde gaten in mijn opvoeding te vullen, of om bij te blijven, was in feite onleesbaar en uitermate vervelend. Ik lees veel liever een goed avonturenboek zonder pretenties dan een zogezegde dichtbundel die meer