Dietsche Warande en Belfort 129ste jaargang nummer 1 januari 1984
Eregroet
De redactieraad van deze Warande en Belfort doet mij een grote eer aan die mij met trots vervult. Uitgerekend mij die sinds vele jaren niet meer tot de ploeg behoor, vraagt zij in twee bladzijden de mens, dichter, essayist, criticus, hoogleraar en hoofdredacteur Albert Westerlinck te huldigen, die geboren is in 1914 en dus in 1984 zeventig wordt.
Een man is nooit een optelling van een mens plus dit en dat. Hoe veelzijdiger en begaafder, des te gaver wordt hij in al zijn gedaanten ondeelbaar één. Hier vindt men die eenheid zonder zoeken. Nog vóór hij een pen op papier had gezet noemde hij zichzelf een man van het Westen. Daar woont in een huis zonder trap tussen gelijkvloers en verdieping (dixit Wildiers) de gespleten, volgens Van Duinkerken verscheurde, christen die knielt, bidt, blindelings gelooft en tegelijkertijd experimenteel zoekt naar vrijheid en geluk.
‘Bovenzinnelijk verdriet’, zijn eerste bundeltje, geeft duidelijk aan dat hij zich in de westerse schizofrenie verstandelijk opstelt, maar ook mild gevoelig. Men moest luisteren naar die stem.
Al wat hij van toen af over letterkunde heeft geschreven, eerst over onze poëzie, daarna ons proza, beantwoordt aan die regel van objectiviteit en menselijkheid die de uitdrukking is van zijn diepste wezen.
Gelijk De Mislezer van Marnix Gijsen kon hij daar zijn bisschop niet mee behagen. Zijn veelzijdige begaafdheid woog echter door en hij werd aan de Alma Mater beroepen. Daar werd op de man die zijn bisschop had durven mishagen en toch sterk stond in een universiteit, een beroep gedaan door de Warande, door Maria Belpaire en August van Cauwelaert, oorlogsmeter en grootinvalide.
Dank zij de zorgen van zijn echtgenote had Van Cauwelaert nog juist het einde van de Tweede Wereldoorlog kunnen halen. In het zicht van de eeuwigheid aarzelde hij niet in de keuze van zijn opvolger.
Maria Belpaire heb ik honderdmaal horen zeggen dat de jeugd altijd gelijk heeft en ‘ik ben katholiek maar hevig antiklerikaal.’ Zij ergerde zich hartstochtelijk aan het antidemocratische, anti-Vlaamse ‘Mechelen’ en aan het antivaderlandse flamingantisme van de fronters, misleid door Cyriel Verschaeve en pater Callewaert.