er geen politiemannen te bespeuren waren, vervloekte hij de plaaggeesten, zette de kist weer recht en herbegon. Naïeve dagjesmensen die voor een goedkope shopping de smalle straatjes van Soho afdweilden, lieten zich nu vangen door het geldgewin van de eenarm die de ponden telkens in zijn binnenzak wegmoffelde. Een jonge man die meende dat hij het spelletje door had, klopte met de vuist op een kaart en riep ‘a pound’. Maar terwijl de naïeveling zijn geld naar de kaart bracht, had de kleine man weer sluiks en bliksemsnel de kaart voor een andere omgewisseld. Dicko kende de truc reeds maanden. Dicko had het mannetje door, maar de straatjongen Dicko had geen ponden, nauwelijks enkele pennies.
's Zondagsmiddags slenterde hij van Soho Square langs Piccadilly tot aan Hyde Park Corner, waar hij in de voetgangerstunnel begerig in het geldbakje keek van de vuile, oude vioolspeler.
Buiten wachtte hem weer het zonlicht. Hij danste in blije karpersprongen het open park in, dat op een reusachtige aquarel van William Turner leek. Hier vond hij de stilte terug, die toch anders was dan de rust van Soho Square. Londense zonnekloppers van alle kleur lagen lui in het gras. Roeiers lieten loom hun riemen in de Serpentine rusten.
Een vermoeide, rijzige Arabier in lang, wit gewaad en met een tulband, kocht een busje Coke aan een drinkhuis en zocht de schaduw van een wijdvertakte eik. Alleen kinderen die skateboard reden, verbraken de zalige zondagrust, waarin het park verdronken lag. Dicko ging aan de rand van het wegje zitten, en volgde met een tikkeltje naijver de slingerende bewegingen van de gouden bengels uit het luxueuze Kensington, die financieel alle grillen van de speelgoedindustrie konden volgen. Af en toe dacht hij terug aan de kleine, grijze man met ‘the picture card’.
Op een avond telde Dicko op de trappen van Piccadilly Circus meer dan honderd pennies bijeen. Bij de rosse ijscoman ruilde hij ze voor een glad, groen bankbiljet om. Vóór het gokkraam bleef hij met het briefje krampachtig in zijn rechtervuist gebald, ongeduldig het goeie moment afwachten. Hij zou het geld op de ‘hartenvrouw’ gooien en de man geen seconde gunnen om de kaart nog te verplaatsen.
‘Vlam...’, daar lag het. Dicko hield het groene briefje van één pond op de tafel geklemd... Hij stond wat voorovergebogen vóór de tafel en keek angstvallig naar de grijze ogen van de speelman. Toen maakte een spichtige hand van een lange, magere bobby de jongenshand van het geld los. Een andere politieman haalde het mannetje met ‘the picture card’ van achter de kist, en duwde hem in een zwarte auto.
Huilend bleef Dicko op de stoep achter, en keek door zijn tranen naar 't mannetje, dat achter dik glas verborgen zat.