Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 128(1983)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] Bernard Dewulf Roerloos ingevuld 1. wie legt de eenvoud uit, de eenvoud van het zwart. dat noch zijn eigen stille waanzin, noch mijn rustig reiken kent. waar vindt de lichtste koestering zijn zacht verwijt. en waar de late ritsel op de blaren. hoe was dit te begrijpen. wat slechts langzaam en door ogen niet gezien binnen handbereik gevallen was. en op geen woord betrapt. hoe leed dit leven aan zichzelf. hoe werd mijn lach tot woord. mijn mond zo koel. [pagina 264] [p. 264] 2. wenst elk huis zich warmte toe, het einde van een dag verraadt dit slechts. want mensen liggen dichter van elkaar. en lachen om het zwart dat rond hun voeten hangt. hoe legt hier elke boom en ieder huis zich uit. zij zijn een stil moment. en dragen slechts nog hier en daar de sporen van hun leven. hier en daar dan ook de wereld niet. (ik heb gewandeld op de dagen. en de wereld wist het niet. de lieve mensen hadden zich gekeerd. zoals dat ook het licht veel vroeger, en veel trager, deed.) [pagina 265] [p. 265] 3. deze avond heeft het licht in handen, heeft zich heel wat stilte opgelegd. (een late vogel komt van ver terug, op smalle slagen en met stil gesloten ogen vaart hij mee met licht) ik heb gelachen met de bomen, wit gelachen in de wind en met hen meegebogen naar de grond. ik heb de avond ingevuld. de trage gang van zaken is mij bijgebleven. Vorige Volgende