Roggeman uit zich in de eerste plaats in het fragmentarische, maar betekent tegelijkertijd de onmiddellijke uitdrukking van zijn mensbeeld. Schriftuur en idee vallen dan ook samen. Het is duidelijk dat hij boven de synthetiserende fixatie, uitgedrukt in een traditionele zin als: ‘Daar gaat een man’, de evocerende woorden: ‘De mens, hoorbare zilverglans, een troep overvliegende duiven, zoncimbaalzindering en pioenrood amen’, verkiest (p.15). Roggeman poogt geen vat te krijgen op de realiteit door ze te verwoorden, maar wil ‘de omcirkeling van inhoudscomponenten van een moment’ (p.19), iets wat telkens een nieuwe probleemstelling doet ontstaan. De aanhef van een conventionele roman die hij bij wijze van voorbeeld neerschrijft en analyseert op p.18-19, illustreert zeer goed zijn standpunt. Het handschrift als zichtbare veruitwendiging van de schrijflust is een essentieel element van het kunstexpressieve ogenblik (p.21) en het hele organisme van een boek is in potentie aanwezig in de embryonale titel (p.22). In die zin is het schrijven als zodanig voor Roggeman tevens therapie voor vormeloze gedachten (associaties).
De werkelijkheid, de waarheid... zijn onvatbaar en enkel fragmentarisch aanwezig. Zelfs de chaos is nooit totaal: ‘Wij ervaren ten hoogste chaotische verschijnselen. Juister: wij ervaren verschijnselen als chaotisch’ (p.18). Waarheid is dan ‘(...) de zoveelste machtsverheffing van de contradictie(...)’ (p.7) en ook de axioma's van de logica bieden geen waarheidscriterium (p.27-28), aangezien zij in wezen een uitdrukking van onmacht of van metafysica zijn (iets wat Wittgenstein reeds opmerkte in zijn Tractatus logico-philosophicus). In navolging van Nietzsche wijst Roggeman erop dat het axioma van de contradictie (de onmogelijkheid iets tegelijkertijd te bevestigen en te ontkennen) immers geen logische noodzaak, maar een menselijke onmacht is, terwijl de logica gebaseerd is op een aantal axiomatische geloofsakten, die bijgevolg geen objectiviteit kunnen garanderen (p.28, cfr. het axioma van de identiteit). De manier waarop de mens zijn onkenbare realiteit uitdrukt kan gaan van de wetenschappelijk-klassieke tot de mystiek-romantische expressie, maar: ‘Absoluut beschouwd is er geen verschil, want van alle menselijke expressies is het doel hypothetisch’ (p.14). Maar in deze uitdrukkingswijze(n) komt het erop aan het evenwicht te behouden, zodat de romanticus, wiens kant Roggeman hier nu kiest, ‘met ironie in de toonaard van “de andere” kan zingen’ (p.14) door het hanteren van een bepaalde terminologie. Het bekende yin-yangmotief als een poging tot homoïostase is hier duidelijk herkenbaar en bij de bespreking van het laatste gedeelte van het boek wordt hier nog op teruggekomen.
Betreffende literaire kritiek stelt Roggeman zich drie vragen, nl. naar