Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 128
(1983)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
André Demedts
| |
[pagina 128]
| |
teit, ook belangstelling voor traditie en ervaring in. De oude kernvragen over ons bestaan worden weer gesteld en zullen eerlang tot een letterkunde leiden die wars is van het gebral en de gewilde, door commerciële berekening ingegeven wansmaak, onzin en kleingeestige platheden. Najaar, de nieuwe roman van Dubois, is daarvan niet het eerste, wel een schitterend bewijs. Het probleem waarrond de handeling draait, blijkt de vraag naar onze identiteit, zoals ze in de eerste jaren van deze eeuw door Pirandello's Sei personaggi in cerca d'autore werd opgeworpen. Hoeveel personages leven er in iedere mens voordat ze tot een eenheid gebundeld worden? Dubois' werk laat de vraag onbeslist. Hugo Paelen, die zich ten doel gesteld had een oplossing voor het probleem te vinden, sluit zijn onderzoek met het stopzetten van zijn onderneming af. Hij is naar Venetië gereisd om er rustig aan een biografie van Victor Steinhoff, een beroemd auteur en tegelijk een mysterieuze figuur ‘met soms tegenstrijdige houdingen’, te kunnen werken. Paelen heeft van een bejaarde vrouw, die Steinhoff het naast geweest is, een envelop met brieven gekregen. Zij zijn ondertekend door een zekere Yvonne. Wie was zij en welke rol heeft zij in Steinhoffs leven toebedeeld gekregen? Vermoedens zijn er wel, maar geen zekerheden. Uit wat Paelen kan achterhalen heeft Steinhoff als schrijver geen hoge dunk van zich zelf, ‘een karaktertrek die hem van veel collega's onderscheidde.’ (41) Het blijkt dat die Yvonne later zelfmoord gepleegd heeft, om redenen die kunnen vermoed worden maar geen zekerheden zijn. Meer en meer komt Paelen tot het besef dat hij niet over Steinhoff kan schrijven, ‘hij loopt mij als water tussen de vingers’ en wat meer is, al schrijvend zal hij onbewust het beeld dat hij van hem gekregen heeft misvormen. Uit de geschriften van de auteur kan geen getrouw portret getekend worden. Schrijven is een herscheppen van de werkelijkheid en Steinhoff schreef omdat hij iets kwijt wilde ‘over het leven of over zijn verhouding tot het leven’ (104). Er zijn geen vaste gegevens. De afkomst? Ongelooflijk hoe weinig de meeste mensen over hun ouders en voorouders weten, merkt Dubois op. Hun omgeving? Die heeft voor de groep, niet voor het individu, het meeste belang. Het blijft een open vraag waarom en uit welke aandrang iemand schrijver, literator wordt. Uit nood, behoefte, verdriet? Om te presteren, zich te doen gelden? Voor wie en waartoe? Als een sluitend antwoord gegeven werd, zou met het opheffen van het mysterie het scheppen van literatuur een bezigheid als het bouwen van een huis of het onderhoud van een tuin geworden zijn: een middel om de tijd te doden en meteen uit het oog te verliezen dat zo'n tijdpassering onze afstand tot de dood bekort. | |
[pagina 129]
| |
Over een boek als Najaar - de titel zal wel symbolisch bedoeld zijn - is een boek te schrijven. Om de inhoud en zijn verwoording. Dubois heeft de taal met haar klankwaarde, beeldspraak en ritmische bewogenheid in eer hersteld door het gevaar van slordigheid of een pretentieus en holklinkend maniërisme te vermijden. Wat nog belangrijker is omdat hij over een onderwerp handelt dat over ons bestaan en geluk beslissende vragen opwerpt. De grote literatuur doet niets anders, terwijl de kleine blijft steken in anekdotische details. Of wat nog zieliger is: zich voegt bij het koor dat de zedenlessen die in de mode zijn zo formuleert dat een grotere massa ze kan vatten. Met zijn jongste roman heeft Dubois onze bewondering verdiend en onze literatuur een internationale dimensie geschonken. Boeiend zijn ook zijn terloopse uitspraken zoals: ‘Lafheid is het ontbreken van de moed om zich zelf te zijn’, (99) en ‘Waarom doen mensen iets onherroepelijks?’ (81). Niet minder om zijn ‘normen voor literair werk’ (99-100) of zijn verdediging van het dialect (die niemand moet bijvallen) dat hij onmisbaar vindt omdat in de algemene taal alles reeds gezegd werd.
Meer aan de actualiteit gebonden is De aanslagGa naar eind*) van Harry Mulisch, meer een levenskroniek dan een roman. De auteur treedt op als een alwetende verslaggever, die doorgaans met Anton Steenwijk, het hoofdpersonnage van het verhaal, te vereenzelvigen valt. Niet altijd nochtans, want in sommige passages treedt ook de auteur als toeschouwer op. Volgens de theoretici van de moderne literatuurwetenschap is dat fout, maar wie luistert naar een geboren verteller uit het volk, zal vaststellen dat die man achtereenvolgens en op een natuurlijke wijze, zonder hiaten of tegenstrijdigheden in zijn relaas verscheidene standpunten inneemt, omdat eventuele tegenstellingen voor hem in zijn totaalblik op mensen en gebeurtenissen geen breuk betekenen. Hij ordent de chaos van zijn eenheidscheppende visie, een leidmotief uit. Bij Mulisch is het de overtuiging dat wij onlosmakelijk met onze daden en ervaringen verbonden blijven. Zij bepalen het levenslot van zijn held, die amper dertien jaar oud is als het drama waarin hij onschuldig meegesleept wordt een aanvang neemt. Uit het gegeven blijkt weer eens hoe diep de jongste wereldoorlog met zijn onmenselijke toestanden en wreedheden onze taalgenoten uit het Noorden innerlijk verscheurd heeft. Misschien bestaat daar een dubbele verklaring voor. Nederland heeft meer dan andere westerse landen onder de Duitse bezetting geleden en wat een moderne oorlog betekende had het als voorproef in 1914-1918 niet in zijn volle rampspoed ondervonden. | |
[pagina 130]
| |
Wat Anton Steenwijk meegemaakt heeft kan hij niet vergeten, omdat de littekens ervan uit zijn lichaam en ziel te verwijderen zijn. Op een koude januariavond in 1945 - ‘verijsde sneeuw hield het licht van de sterren vast’ - werd Fake Ploeg, de hoofdinspecteur van politie te Haarlem, doodgeschoten. De bewoners van het huis waarvoor de aanslag gepleegd werd, sleepten het lijk tot voor de deur van een buur, de familie Steenwijk. Het gevolg was dat Antons ouders en zijn oudste broer doodgeschoten werden en hij zelf in een cel werd opgesloten. Een onbekende vrouw ontfermde zich daar over hem. 's Anderendaags zond de Duitse stadscommandant, die een vaderlijke figuur bleek te zijn, hem naar zijn oom, een dokter die in Amsterdam woonde. Het levensverhaal van Anton Steenwijk loopt van nu af in perioden verdeeld tot in 1981 verder. Hij is arts, specialist in anesthesie geworden, krijgt een vaste betrekking, huwt en wordt vader van een meisje. Maar het verleden blijft in hem nawerken. Zo zal de Hongaarse opstand in 1956 hem diep beroeren. Op zekere dag ontmoet hij Fakes zoon, die even fanatiek als zijn vader maar nu in het tegenovergestelde kamp van zijn vader terechtgekomen is en hem verhaalt over de wreedheden die door de verzetstrijders tegen verraders uit eigen rangen gepleegd werden. Het kwaad wil de wereld niet uit en blijkbaar zijn wij allen erdoor besmet. Altijd weer wordt Steenwijk aan zijn schokkende jeugdervaringen herinnerd, zodat hij onbewust een zonderling wordt. In 1981 is hij van zijn vrouw gescheiden en hertrouwd met Liesbeth. Hij neemt deel aan de grote vredesbetoging die dat jaar door Amsterdam trok en ontmoet daar Karin Korteweg, dochter van de buur uit 1945, voor wiens huis de aanslag op de Haarlemse politieofficier gebeurde. Haar vader was het die het lijk verder neerlegde en daardoor de dood van Antons ouders en broer uitgelokt had. Uit Karins getuigenis blijkt dat haar vader kort na de oorlog, uit angst naar Nieuw-Zeeland uitgeweken, ginder zelfmoord gepleegd heeft omdat hij vreesde dat Anton Steenwijk zijn ouders op hem zou wreken. Voor mij bevreesd? vraagt de dokter zich af. Hij bedoelt: kennen ze mij dan zo slecht? Dat blijkt weldra een algemeen verschijnsel te zijn. Want Steenwijk verneemt nu ook dat de Kortewegs, die gewantrouwd werden omdat zij steeds van alles afzijdig bleven, dat deden omdat in hun woning drie joden ondergedoken waren. Wat er tijdens de Duitse bezetting gedaan of niet gedaan werd, blijkt na meer dan vijfendertig jaar anders en veel genuanceerder te moeten beoordeeld worden dan toen. Mulisch haalt niet aan wat Pascal geschreven heeft: que tout comprendre c'est tout pardonner, maar door De aanslag af te sluiten met de be- | |
[pagina 131]
| |
schrijving van de grootste vredesdemonstratie die Nederland ooit gekend heeft, treedt zijn bedoeling duidelijk aan het licht. Zijn roman is een oproep tot begrip en vergevingsgezindheid. Literair bekeken is de sterkste zijde van het verhaal niet zijn structurele opbouw, wel zijn vlotte verwoording en de humane inhoud, die zonder didactische wijsneuzerij meegegeven wordt. Oudere lezers zullen beamen dat tijdens de oorlog feiten gebeurd zijn zoals ze hier voorgesteld worden, jongeren zullen uit het relaas opmaken wat de ervaring leert: dat de waarheid vaak zoveel facetten heeft dat het overmoedig blijkt ze zonder schakeringen uit te tekenen. Een bijkomende moeilijkheid is dan nog dat wij ervan overtuigd mogen zijn dat wij nooit over alle gegevens voor een rechtvaardig oordeel, ver van voor een veroordeling, zullen beschikken.
Tot slot de novelle Geyerstein's dynamiek van Willem Frederik Hermans. Was het niet om de terecht beroemde naam van de auteur, het zou beter zijn aan dit werk van zijn hand zwijgend voorbij te gaan. Fantasie is een gevaarlijk element, als het zoals hier zonder logisch verklaarbaar verband met de werkelijkheid optreedt. Carolien, een jonge journaliste, heeft haar man verloren toen zij slechts enkele maanden getrouwd waren. Zij stond erop toe te zien toen hij met een luchtballon die in brand schoot, verongelukte en nog net de tijd had om de koffer met zijn filmapparatuur, die hem als reporter onmisbaar was, naar beneden te werpen. Hij zou namelijk voor een rijke opdrachtgever een reportage maken over de wereldberoemde en niet minder belachelijke kunstenaar Geyerstein, die 87 jaar oud is en naar aanleiding van die verjaardag een grote ontvangst houdt. Als lezers van het verhaal vergezellen wij Carolien naar die receptie. Omdat zij het geld goed kan gebruiken, zal zij het filmpje over Geyerstein maken. Zij wordt door zijn persattaché in zijn kasteel rondgeleid, een vreemd gebouw waar alle lijnen schuin blijken te zijn. Intussen verneemt zij allerlei bijzonheden over de excentrieke artiest: Oostenrijker van afkomst, is hij in Frankrijk een groot man geworden, vooral dan omdat hij als soldaat van dat land zijn benen verloren heeft. Nadat een balletgroep van naakte meisjes op schaatsen een dans uitgevoerd en een piket slanke knapen verfrissingen rondgedeeld hebben, verschijnt eindelijk de geniale schilder, die in een rolstoel rondrijdt en met een kwast op witte panelen toont hoe zijn meesterwerken ontstaan. De hele bedoening kan - en dat redt het verhaal toch enigszins - als een persiflage op bepaalde personages en hun gekke manieren bedoeld zijn. Toch blijft het te ver gezocht om als literaire schepping een blij- | |
[pagina 132]
| |
vende indruk te maken, omdat verbeelding en werkelijkheid, ver van elkaar aan te vullen, niet eens elkaar raken. Men kan natuurlijk, zoals alles te verdedigen is, de novelle zodanig toelichten dat onze bespreking niet ter zake schijnt, maar zo zou men, als het bij een theoretiseren in de ruimte blijft, altijd gelijk kunnen halen. |
|