kelen en de ontmoeting met een uitgeweken Russische componist en diens dochter Karen, die een bijzondere aantrekkingskracht op hem heeft. Vermoeidheid, verveling, zoals ons allen weleens bekruipt, of een innerlijke onvrede, die als ze overwonnen wordt een keerpunt in Geels leven en werk kan veroorzaken? Wij hopen dat onze laatste veronderstelling een uitweg wijst uit een gevoel van beuheid dat de opbouw van zijn roman geschaad heeft.
De lectuur van Belcampo (Mr. Herman Schönfeld Wichers, 1902) heeft ons dikwijls en om verscheidene redenen geboeid. Hij is een intellectuele humorist, die zijn schijnbaar luchtige kijk op mensen en dingen met kennis van het leven en wijsheid verenigt. Buiten strekkingen en groepjesverbanden gaat hij zijn weg, blijkbaar alleen vertrouwend op zichzelf en de gevormde smaak van zijn publiek, dat zich niet door de woordenkramerij van sommige recensenten van de wijs laat brengen. Een zeldzame gave is zijn beheerste fantasie, zo innig met veel dwaasheden verbonden dat zij telkens opnieuw de aandacht boeit en tegelijk zo mild voor alle fouten en gebreken is, dat wij om zijn schildering van onze belachelijkheden niet aan een terechtwijzing denken. Wij zwijgen en glimlachen, omdat hij ons met onze onvolmaaktheden verzoent.
Echte boosheid door kwade trouw en wil ingegeven beeldt hij niet uit. Ook niet in zijn jongste verhaal over De drie liefdes van tante Bertha. Zij is op verre na geen schuldeloze karmelietes, wel een milddadige vrouw, die van haar huisje een toevluchtsoord voor een kunstenaar, vagebonden en andere zonderlinge zielen gemaakt heeft, waar zij behalve de gunst van haar vriendschap ook de lekkerste soep die men dromen kan zomaar gratis aanbiedt. Sinds jaren vervult zij dat apostolaat, in vriendschap verbonden met een zekere Kristoffel, die een kunstenaar en, vreemd genoeg in zijn staat, een wereldvreemde persoonlijkheid blijkt.
Die toestand blijft niet duren. Er komen achtereenvolgens andere mannen tante Bertha's gemoedsrust storen. Eerst de Verrekijker, een wetenschappelijke dromer, en daarna een zwerver met wie zij de wereld intrekt en alles beleeft wat zo'n Ahasverus aan lichamelijke en geestelijke verrassingen en vreugden te verlenen heeft. Na de onverteerbare wetenschap en de ontrouwe liefde komt zij ten slotte bij een sluiswachter terecht. Hij leeft eenzaam in de natuur, versast de schepen en hoort van het bootsvolk hoe het in de wereld staande en gelegen is. Eigenlijk verrast hem niets meer. Ook niet dat tante Bertha bij hem wil blijven en haar Kristoffel van jaren ver daar goedwillig mee instemt.
De typeringen van Belcampo, met zijn verrassende vondsten en aforis-