| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Appel
6de jrg., nr. 2, juni 1981
Hans Inne schrijft ‘Over taalvariëteiten en literatuur’. In ‘Afrikaanse letteren’ confronteert Jef Boden enkele Afrikaromans van blanke auteurs (voornamelijk Daisy Ver Boven) met werk van zwarte auteurs zelf. Guido Wulms stelt de vraag naar de actualiteit van Dostojefski, en probeert die ook nog te beantwoorden. Bij de dichters vallen Dirk-Jan Tempelhof en Dirk van Bastelaere in positieve zin op. Jef Boven bespreekt poëzie van Marcel van Maele en Piet Oberndorff schrijft over proza van o.m. Cees Nooteboom, Hugo Raes, Elisabeth Marain en Gerrit Jan Zwier. Verdere recensies gaan over essays van Hugo Roeffaers en Herman Servotte, een boekje van Jos Hauben, en een roman van Alstein. Joris Denoo schrijft een toelichting bij zijn debuutroman ‘De Stiftenridder en Ondergetekende’.
| |
Argus
3de jrg., nr. 18, 1980 en 4de jrg., nr. 19, juli 1981
‘In het teken van de onmacht’ is een erg emotionele poëziecyclus van Nadine van Isterdael. Andere gedichten zijn van José de Poortere, Willem van Herckenrode en Dries Janssen. Goed proza staat er in dit nummer. Dat geldt vooral voor een verhaal van Pszisko Jacobs, ‘Zichtbaar in erkerglas’, en voor een uit het Pools vertaald verhaal van Seweryna Szmaglewska: ‘Engeltjes onder de kerstboom’. ‘Literatuur op school: Schaumschlägerei und Kitsch’ is een nogal controversieel opstel van A. Hagtingius-Seger over de poëziegevoeligheid van jongeren: een pleidooi voor een verstaanbare, verrijkende poëzie. Willem M. Roggeman had een gesprek met Alstein, over zijn werk en onvermijdelijk ook over zijn stellingname in verband met de ‘stille generatie’ van Vlaamse prozaisten. Dezelfde W.M. Roggeman neemt ontslag uit de redactie, naar aanleiding van ‘beledigende’ opmerkingen van Ton Luiting over een van zijn interviews. Jan van den Weghe reageert daar sereen en omslachtig op, Ton Luiting agressief en omslachtig. Ton Luiting is ook heel erg boos op Martin Ros. Roger Vanbrabant vindt dat Joris Denoo maar best van de jeugd- en kinderliteratuur afblijft. Verder een reeks recencies.
Nr. 19 opent met ‘Ballade sans regret’, een poëziecyclus van Clem Schouwenaars. Van de onlangs overleden Johan Fabricius wordt nog een legendeachtig verhaaltje opgenomen: ‘Kardinaal Est! Est! Est!’. Verder nog gedichten van Gery Florizoone, Anna Malibran, Maria Pas, Marieken Haegeman en Joris Denoo. Evenmin als van proza van Paul F. Leive, Henri Stroet en Gerard Uytdenhouwen, blijft veel hiervan lang bij.
| |
| |
Jacques Kersten schrijft uitvoerig over ‘Wijlen Sarah Silbermann’ van Hubert Lampo. Naar aanleiding van Fokkema's boek ‘Het komplot der Vijftigers’ schrijft Alstein bedenkingen rond ‘Hoe een literaire generatie wordt gemaakt’. Wim Pendrecht maakt wat kanttekeningen bij landschapspoëzie, en in dezelfde sfeer confronteert Eugène van Itterbeek de poëzie van Wouter Kotte en Pierre Toreilles, rond vragen naar landschap, maatschappij en taal. August Thiry schrijft over de voorgeschiedenis en beginselen van het socialistisch realisme, als inleiding bij een prachtig satirisch verhaal daarover van de Russen I. Il'f en E. Petrov. Nog over Russische literatuur gaat een bijdrage van Jos van Damme. Hij introduceert Viktor Astafjev met zijn onlangs vertaalde roman ‘De keizervis’. Weinig belangrijks in de kritische en polemische rubrieken.
| |
Bzzlletin
9de jrg., nr. 87, juni 1981
Een nummer vol boeiende essays. Jaap T. Harskamp zet zich aan een grondige reconstructie van de sfeer tijdens het fin-de-siècle. Een goede achtergrond is dat voor de lectuur van een opstel van Alfred Kerckhoffs over het werk van F.B. Hotz: ‘Tussen decadentisme en dillettantisme’. Karin Hoekendijk bespreekt thematische en structurele spiegelingen in ‘Tijger, tijger!’ van Doeschka Meijsing. In een gesprek met Johan Diepstraten toont Leon de Winter zich een zeer bewust en intelligent auteur. Twee bijdragen gaan over Cees Nooteboom. Daan Cartens geeft een algemene bespreking van de romans en verhalen, Albert Walrecht neemt de debuutroman ‘Philip en de anderen’ als uitgangspunt voor zijn essay. Charles Vergeer reconstrueert de autobiografische achtergronden van ‘Fratilamur’ van A. van Schendel. Henriette Horst onderzoekt hoe Simone de Beauvoir haar ideën over de vrouw uitwerkt in haar literaire oeuvre. Het grootste gedeelte van wat verder volgt staat in het teken van Poetry International, onlangs voor de 12de keer in Rotterdam gehouden. Bijdragen over Erich Arendt (DDR), Paul Muldoon (Ierland), Jean Pierre Faye (Frankrijk), Stanislaw Baranczak (Polen), poëzie van Turken in Duitsland, hedendaagse Turkse lyriek, hedendaagse Japanse poëzie, Toeti Heraty (Indonesië), Heberto Padilla (Cuba) en Afrikaanse orale literatuur.
| |
Deus ex machina
5de jrg. nr. 18, april-juni 1981
John E. Palmer schrijft over zijn gefascineerdheid door megalitische plaatsen. Hij uit die interesse ook in enkele fraaie etsen. Jan Vercammen publiceert een cyclus ‘Gedichten uit de Egyptische suite’. Andere verzen zijn van Marc Bruynseraede, de Fin Elvi Sinervo en Hervé J. Casier. ‘Cerberus’ is een symbolisch verhaal van Patrick Bernauw. Kris Geerts publiceert ‘Vier brieven aan Anneliese’: beschouwingen ‘over de menselijke konditie, terwijl er buiten paddestoelen groeien in het gras, en er in de verte misschien een Grote Paddestoel aan het ontstaan is.’ In vertaling wordt de redevoering opgenomen die de Indianenhoofdman Chief Seattle in 1855 hield voor het Amerikaans Congres: nog altijd, en weer, een indrukwekkend document. Verder is er plastisch werk van J.M. Legrand, en mooie fotografische reisimpressies uit Ierland
| |
| |
van Marc Bruylants. In de rubriek ‘Het innerlijk behang’ staan kritisch-polemische stukjes over Middelheim, Nabokov, Borges e.a.
| |
Hollands maandblad
23ste jrg., nr. 403-404, juni-juli 1981
‘Heimelijk verlangen’ is de titel van een bijzonder knap verhaal van J.M.A. Biesheuvel. In ‘Het eeuwige weerwoord’ schrijft K.L. Poll zijn inzichten neer over het waardeoordeel in de literaire kritiek. In ‘De regels van het huis’ noteert hij invallen over alles en nog wat, de ene keer al gevatter dan de andere. Iets dergelijks doet Karel van het Reve in ‘De miereneter, en andere fragmenten’: wel allemaal heel snugger. Jan Siebelink schrijft over ‘63: Dreampalace’, een novelle van de Amerikaan James Purdy. Verder o.m. heel genietbare gedichten van J.B. Charles, Cees van Hore, Kees Winkler en Geldolph Stuyling de Lange.
| |
't Kofschip
9de jrg., nr. 4, juli 1981
De redactie neemt afscheid van Gie Luyten, die vanaf de vierde jaargang mee het blad leidde. Anderzijds komt Jacques Samoy de redactie versterken. Gewoontegetrouw zijn er ook in dit nummer heel wat gedichten te lezen, van 37 dichters telkens één: te veel om ze hier van adjectieven te voorzien; maar toch lang niet allemaal kwaad. Werner Pauwels publiceert zijn ‘Laatste open brief’, aan Willy Copmans, ‘Mijn biograaf - te Geel’: het zal wel ironisch zijn. Ook het antwoord van Willy Copmans wordt afgedrukt. In de artikelenreeks over het sonnet schrijft Margreet Janssen-Reinen over enkele Vlaamse sonnettendichters nl. Anton van Wilderode, Christine D'Haen, Hubert van Herreweghen, Jan van den Weghe en Herman de Coninck. De afdeling ‘Beeldende kunsten’ gaat over werk van Hugo Bongers en Wim Kell. Ten slotte is er een interview van Jeroen Kuypers met Adriaan Venema.
| |
Lezerskrant
8ste jrg., nrs 1 en 2, april en mei 1981
In het aprilnummer had Jef van Gool een gesprek met Hubert Lampo, naar aanleiding van ‘Wijlen Sarah Silbermann’. Lily van der Velde schrijft over het werk van Annie M.G. Schmidt, die dit jaar zeventig werd. Jan Kees van de Werk schrijft een panorama van de Afrikaanse literatuur. ‘De bloei van de Nederlandse literatuur’ is een artikel van Jan Brokken, waarin die vooral de commerciële kant van de zaak demonstreert. Het meinummer pakt uit met een interview door Jef van Gool met een weinig bescheiden, toch sympathieke Jan Cremer. Lily van der Velde schrijft over jeugdboeken van Evert Hartman en Johan Thielemans overloopt ‘Dertig jaar Amerikaanse literatuur’.
| |
Literama
16de jrg., nr. 2, juni 1981
Het is de eerste keer dat ik dit blad hier signaleer. Het is een ‘kroniek over boeken, schrijvers en toneel onder eindredaktie van Wim Ramaker’, het verschijnt maandelijks en ‘bevat de teksten van de Literama-uitzendingen (plus aanvullingen) en van Zojuist Verschenen.’ Beide NCRV-uitzendingen. Een abonnement kost 36 gulden. Adres: Lietrama,
| |
| |
Antwoordnummer 170, 1200 VB Hilversum. Deze aflevering opent met een gesprek met de theoloog, dichter, essayist Hans Bouma. Dan volgt een gesprek met Huub Oosterhuis over de Nicaraguaanse priester-dichter-politicus Ernesto Cardenal. ‘Op zoek naar een bezield verband’ is de titel van een bespreking van het gelijknamige boek van Jaap Goedegebuure over de poëzie van H. Marsman, door H.A. Wage. Wim Ramaker en Siegfried van Praag praatten over het leven en werk van de onlangs overleden Johan Fabricius. Ten slotte is er een gesprek met Willem Brakman, met als partners Marja Käss, Cees Ouboter en Tom van Deel.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
34ste jrg., nrs. 2 en 3, maart-april en mei-juni 1981
Twee lijvige afleveringen van elk om en bij de 150 bladzijden.
Het nummer 2 opent met een vreemd, fantastisch verhaal van J.B. Charles. ‘Mijn huis is nergers meer’ is een knap fragment uit een nieuwe roman van Paul de Wispelaere: kennelijk een ‘vervolg’ op ‘Tussen tuin en wereld’. Theo Hermans stelt, met vertalingen, het werk van de Peruaanse dichter Antonio Cisneros voor. Ward Ruyslinck schrijft met veel gevoel een pamflet tegen ‘de gevoelsafschaffers’ en Claude van de Berge is aan(af)wezig met een masochistisch en absolutistisch essay over de kunstenaar in de samenleving: ‘De innerlijke taal’. Paul Vissers speurt naar invloeden van Vermeylens ‘De wandelende jood’ in ‘De voorstad groeit’ van Louis-Paul Boon. ‘Bruine pitten muziek’ noemt Stefan Hertmans een essay over de relatie tussen het literaire werk en de jazzmuziek van Willy Roggeman. Verder is er proza van Aleida Leeuwenberg en Roger Pieters, poëzie van Georges Adé, Hans van de Waarsenburg, Marcel Coole en Stefaan van den Bremt, en beeld- en tekstcollages van Patrick Conrad/Georges Adé. In de kroniek wordt werk besproken van E. Verpale en L. Frateur (H. Bousset), L.P. Boon (L. de Vos) en J. Wolkers (K. Vermeiren). Henri-Floris Jespers bijt zich vast op enkele bibliografische onnauwkeurigheden van de bundel ‘Woord en Beeld’ en Georges Wildemeersch gaat in op de polemiek met Jan van den Weghe in Argus (III, 17), naar aanleiding van de poëzie van José de Poortere: ‘Opnieuw het niveau van de hedendaagse poëzieproduktie’.
Het mei-juninummer pakt uit met een fragment uit een nieuwe roman van Hugo Claus: ‘Het verdriet van België’. Liesbeth Ziedses des Plantes stelt de Roemeense dichter Marin Sorescu voor, en vertaalde van hem enkele prachtige gedichten. ‘Het verwerven van een schuilplaats’ is een bij fragmenten aangrijpende, soms zeurderige tekst over o.m. vrouwelijkheid en schrijverschap, van Monika van Paemel. Hedwig Speliers vraagt zich af in hoeverre Gezelle als voorloper van modernistische poëzie gezien kan worden. Dit is voor hem niet heel ver. Albert Bontridder schrijft nogal mistig over de poëzie van Bert Kooijman, en Joris Gerits schrijft een erudiet en verhelderend essay over Pernath: ‘Tussen communicatie en creatie’. Daarnaast gedichten van Willy Vaerewijck en Claude van de Berge, proza van Eddy van Vliet en Ludo Frateur. In de kroniek toont Georges Wildemeersch zich erg opgetogen over de poëzie van
| |
| |
Eriek Verpale. Koen Vermeiren bespreekt ‘Homme's Heest’ van W.F. Hermans.
| |
Maatstaf
29ste jrg., nr. 6, juni 1981
Jeroen Brouwers schrijft over de dichter Halbo C. Kool, vooral ook om inzicht te krijgen in de motieven voor zijn zelfmoord. ‘Bed and breakfast’ is een ongemeen boeiend verslag van Joop Waasdorp over een reis naar Ierland. Hugo Pos noteert een aantal herinneringen in verband met Surinaamse literatuur. Tineke Donkers vertaalde een mooi verhaal van Ann Battie, ‘Hale Hardy en de Verbazingwekkende Beestvrouw’. Tekeningen van nogal wulpse stoelen, door Gam Klutier, worden gecommentarieerd door Raphael Rudnik. Rob Schouten bespreekt poëzie van H.C. ten Berge, Willem Bijsterbosch en Jan Kal. ‘Huwen’ is een goed verhaal van René Stoute. Tussendoor handige tot melige gedichten van W.J. van Zetten en Cita Golterman.
| |
Ons Erfdeel
24ste jrg., nr. 3, mei-juni 1981
Lionel Deflo stelt de dichter Rutger Kopland voor, met aansluitend een kleine bloemlezing uit zijn werk. Onder de titel ‘Gij zult leven!’ schrijft Helga Hipp een ‘Bezinning over de nalatenschap van Lode Zielens’. José Boyens stelt het beedhouwwerk van Theo van Brunschot voor. Manfred Wolf en Joan Hawkins schrijven over ‘Nederlandse letterkunde in San Francisco en een novelle van W.F. Hermans’: een boeiend en leerrijk verhaal over de receptie van Nederlandse literatuur door Amerikaanse studenten. Ook heel verrassend is de bijdrage van Claartje de Loor over het werk van Gerrit Noordzij, grafisch vormgever, en vooral tekenaar en ontwerper van letters. Verder artikels over ‘Bestuur in België en Nederland: een grote paradox’ (C. Smal), ‘De onvrijheid van onderwijs in de 19de eeuw in België’ (J.-M. Lermyte), ‘Boek en boekenbranche in de informatie-maatschappij (A. Grypdonck) en ‘De Vaste Nationale Cultuurpactcommissie’ (G. Vandenborre). In de literaire kroniek staan recensies over werk van Herman de Coninck, Gerard Reve, het Verzameld Dichtwerk van Gezelle, Harry Mulisch, de kronieken van Wam de Moor, verzamelde opstellen van Marcel Janssens, Albert Bontridder en Eva Gerlach.
| |
Poëziekrant
5de jrg., nrs. 1-2 en 3, jan.-april en mei-juni 1981
In het eerste nummer bespreekt Stefaan Evenepoel met veel bewondering de jongste bundel van Herman de Coninck. Joris Denoo bespreekt ‘De nieuwe gedichten van Hans C. ten Berge’ en Remco Ekkers schrijft over nieuw werk van Willem Jan Otten. Luc Decorte stelt in een interview-essay de dichter en kunstcriticus Jaak Fontier voor. Nog poëziebesprekingen: over J.B. Charles, Martien J.G. de Jong en Theo van Baaren, door Remco Ekkers, over tientallen nieuwe bundels door José de Poortere. Verder de informatieve rubriek ‘Poweetjes’, ingezonden gedichten, en een informatief stukje van Armand van Assche over de Braziliaanse dichter Carlos Drummond de Andrade.
Het nummer drie heeft nog enkel een
| |
| |
hoofdredacteur: Willy Tibergien. De voormalige redacteurs Armand van Assche, Remco Ekkers en Marc Reynebeau zijn herleid tot vaste medewerkers. Armand van Assche schrijft over de problematiek van kinder- en jeugdpoëzie. Annemie Bogaert bespreekt werk van Jan Eijkelboom en Daan Cartens recenseert ‘Furie’, de jongste bundel van Elly de Waard. Rein Bloem schrijft over het Poetry International-vertaalproject, meer bepaald met de poëzie van Erich Arendt. In ‘Vlaanderen heeft zijn poëzieteater’ wordt Teater Poëzien voorgesteld. Bij de gedichten valt vooral een knappe cyclus op van Erwin D.A. Penning
| |
De Vlaamse gids
65ste jrg., nrs. 3 en 4, mei-juni en juli-aug. 1981
Het nummer 3 is een Albert Helmannummer. Na het gesprek van Willem M. Roggeman met de auteur, schrijven Pierre H. Dubois en Leo Geerts over zijn werk. Enkele gedichten van Helman worden opgenomen. Andere bijdragen vallen buiten het thema. Antoon Vloemans schrijft over ‘Het structuralisme en de literatuur’: hoofdzakelijk een afwijzing van de structuralistische interpretatiemodellen. Marcel Wilmet beschrijft ‘Hoe de “Kuifkes” de boekenmarkt veroverden’.
Ook het nummer 4 over Willem Brakman, volgt het bekende stramien: gesprek van Roggeman met de auteur, een (vreemd, grappig) stukje proza van Brakman, en essays over zijn werk: van Hugo Bousset en Jos Verstraten.
| |
De revisor
8ste jrg., nr. 3, juni 1981
Twee niet al te pakkende stukken proza: ‘Lopen - Graven - Lopen’ van Louise B. Alef, en ‘Zomertijd, herst en wintertijd’ van Jean-Paul Franssens. Aantrekkelijker is de poëzie van Redbak Fokkema, Jan Kuijper, en vooral C.O. Jellema, Gerrit Krol, H.H. ter Balkt en Piet Meeuse. Elmer Schönberger en Louis Andriessen gingen in Genève op zoek naar herineringen aan Strawinsky. Zij brengen daarover verslag uit in ‘Die Russische meneer’. In ‘Een systematische vergroting van het raadsel’ onderzoekt Piet Meeuse de filosofische draagwijdte van Mulisch’ ‘De Compositie van de Wereld’. Carel Blotkamp bespreekt ‘De tekeningen van Mondriaan’, Rein van der Wiel schrijft een boeiend stuk over Joseph Jessurum de Mesquita, de fotograaf uit de kring van '80, en H. Verdaasdonk en K. Rekvelt stellen ‘De kunstsociologie van Pierre Bourdieu’ kritisch voor.
| |
Revolver
9de jrg., nr. 3-4, en 10de jrg., nrs 1 en 2
Revolver is, zoals steeds, vooral mooi: een manier om poëzie en kunst in een originele, aantrekkelijke vorm te brengen. Het dubbelnummer waarmee de 9de jaargang afsluit, bevat foto's van Herman Selleslags naast/bij gedichten van Herman de Coninck en/of andersom.
Het eerste nummer van jaargang 10 opent met een reeks nieuwe gedichten van Hugo Claus. Dan volgen nog Engelse gedichten van Edward Lucie-Smith, geïnspireerd op de ‘engelen’ van Paul Klee, een reeks stedengedichten van Nic van Bruggen, tekeningen van Jan Vanriet en poëzie van Eddy van Vliet. Het nummer 2 ten slotte begint met
| |
| |
een reeks door Peter Nijmeijer vertaalde gedichten van de Ier Seamus Heaney. Roland Jooris schreef uiterst geconcentreerde, verstilde gedichten. Andere poëzie is van Gerd Segers en Jan van der Hoeven. Van Marcel Praet werden twee etsen opgenomen.
| |
Tirade
25ste jrg., nr. 267, juni 1981
‘Een snoek als veerman’ is een heel mooi dieren/mensenverhaal van A. Koolhaas. Vier dichters publiceren in dit nummer, allen met heel behoorlijk werk: Gerrit Krol, Harry Mesterom, Cees van Hore en Anton Korteweg die verrast met mooie gecomprimeerde verzen. In ‘Register II’ verzamelt Jacques Hamelink notities over filosofie, literatuur, leven. Jeroen Brouwers is héél boos op Marcel Janssens om diens opvattingen over de relatie Nederland-Vlaanderen. Hij uit die boosheid in een lichtjes schuimbekkend stukje: ‘Vlaamse flaters’. Dennis Wood schrijft over ‘Isabella de Charrière, Benjamin Constant en de roman’, en Charles B. Timmer heeft allerhande materiaal verzameld rond ‘de vrouwelijke vorm’, d.i. het al of niet gebruiken van vrouwelijke suffixen bij persoonsnamen. Herman de Coninck bespreekt poëzie van Adriaan Morriën.
| |
Vuursteen
jrg. 1, nrs 1 en 3, febr. en aug. 1981
Het nummer 1 bestaat uit twee afzonderlijke deeltjes. In het eerste staan enkele substantiële stukken. Willy vande Walle vervolgt zijn essay over de Japanse haikoedichter Bashô. Karel Hellemans bespreekt haikoes rond het thema van de beginnende lente en Cor Langendijk ‘onderzoekt mogelijkheden en bezwaren van haiku/senryû, gebaseerd op krantenberichten’. Best grappig. Het deeltje twee van hetzelfde nummer bevat ingezonden verzen, vragen over verzen, recensies en signalementen van publikaties, mededelingen.
In het nummer drie schrijft Willy vande Walle over ‘Het schrijven en interpreteren van haiku in de kring van Bashô’: een boeiende historische reconstructie. Karel Hellemans gaat na hoe in de Japanse haikoe geschreven wordt over pioenen. Clara Timmermans sluit daarbij aan met een kort stukje over ‘Pioenen bij ons’. Diederik de Beir beschrijft een experiment met haikoe in de literatuurles, en Karel Hellemans schrijft over ‘Ishikwawa Takuboku en de tanka’. Verder de gewone informatieve en kritische rubrieken.
| |
Varia
- In de poëziekroniek van Kultuurleven (48e jrg., nr. 5, juni 1981) besteedt Dirk Kroon vooral aandacht aan poëzie van Hans van de Waarsenburg en Hugues C. Pernath. J.J. Wesselo bespreekt proza van F.B. Hotz, Willem Brakman en Bouke B. Jagt. ‘Over de vrouw’ is een mooie, speels-poëtische tekst van Hans Inne.
- In Streven (48e jrg., juni 1981) overloopt Rudolf van de Perre het poëtisch oeuvre van Anton van Wilderode. B.M. Salman bespreekt de ‘Brief aan Boudewijn’ van Walter van den Broeck.
- Heibel (15de jrg., nr. 4, juni 1981) brengt een nummer over fotografie, meer speciaal de fotografie als maatschappelijk verschijnsel: ideologische implicaties en dergelijke: aanbevelenswaardig.
9/9/81
Hugo Brems.
|
|