grijpend gedicht waarin hij zijn eerste vrouw gedenkt:
Destijds in kinderspelletjes kon je,
b.v. als je veter was losgeraakt,
gewoon ‘twee’ zeggen, en dan stond je
even buitenspel, niemand mocht je dan nog aantikken.
Voor jou had dat moeten blijven gelden.
Dat je ‘twee’ zei, ‘ik ben even
mijn man kwijt’, en dat die laatste tien jaar
dan niet hoefden mee te tellen.
Of dat je, in plaats van te sterven,
gewoon verstoppertje speelde
niet hadden gevonden, (p. 38)
De geesten van deze vrouw én van zijn vader blijven aanwezig, maar de emotie wordt bedwongen, gerelativeerd. Het kinderspelletje fungeert hier als ‘geestenbanner’ (cfr. het slotgedicht van Ed Leeflangs recente ‘De hazen en andere gedichten’, waarin eveneens geliefde doden aanwezig blijven.’ (p. 374)
De brief van 2 augustus 1981 van Herman de Coninck:
‘Beste Willy Spillebeen,
Ik vind niet dat je met je critici moet aanpappen. Maar het trof me dat je in je recensie van ‘Met een klank von hobo’ (een goeie recensie, al vind ik het een minder studentikoze bundel dan jij, maar laten we 't daar dus verder niet over hebben) het gedicht ‘Twee’ interpreteerde als een gedicht over mijn eerste vrouw.
Dat mag, uiteraard.
Maar eigenlijk schreef ik het over een ouwe vriendin van mijn moeder, wier man nooit van het Oostfront is teruggekeerd, en die (de vriendin) na jaren onzekerheid (is hij dood of niet?) aan het malen is gegaan, om uiteindelijk zelfmoord te plegen.
Wij trokken als kinderen vaak met haar - en met haar kinderen - op, vandaar de allusies op ‘verstoppertje spelen’ b.v. - wat ze in haar goeie jaren dapper meespeelde. Ze was eigenlijk het prototype van de sterke vrouw - die dan ineens helemaal niet sterk meer bleek te zijn, terwijl slappere karakters vaak veel langer meegaan. Daarom greep haar dood me een beetje aan.
Dat doet er natuurlijk allemaal niet toe, anders had ik het maar duidelijker in het gedicht moeten zeggen.
Maar ik begrijp niet goed hoe je in jouw interpretatie (trouwens ook die van Mark Dangin in ‘De Morgen’) de tweede strofe leest.
‘Dat je “twee” zei, “ik ben even mijn man kwijt”’ - wààr is ze die man dan kwijt, in de hemel of zo? En ‘dat die laatste tien jaar dan niet hoefden mee te tellen’, voor wie geldt dat dan? Voor mij? Dat zal mijn huidige vrouw niet graag horen.
Zie je, het irriteert me soms een beetje dat een aantal biografische feiten van mij gekend zijn. Ik bedoel: als ik tien jaar na die feiten schrijf: ‘Alles is ver. En de liefste dingen nog verder’, dan wou ik graag dat die liefste dingen enigszins invulbaar bleven. Het zijn er namelijk zovéél, dat elke lezer er de zijne uit mag kiezen.
Met vriendelijke groet, (get.) Herman de Coninck
P.S. Voor mijn part mag deze brief rustig als ‘Open Brief’ achteraan in DW&B, in de kleine lettertjes, maar dat hoeft niet, ik til er ook helemaal niet aan, ik wou het gewoon even ‘ter mededeling kwijt.’
Blijkbaar heb ik, als exegeet, de Nij-