‘hele trajecten van winderige woordenbrij’ bleken te bevatten.
Dus kwam hij tot de taak, van de drie miljoen voorradige woorden er twee miljoen te (laten) schrappen. De rest werd tussen 1975 en 1977 gepubliceerd in drie forse delen. Vervolgens werd nog een derde versie gemaakt, van 300 000 woorden - ten behoeve van andere politici of studenten die minder tijd hebben - en deze verscheen in 1979 als Magnum Book paperback. De naam van de serie is al afschrikwekkend.
Ook bij lezing van dit kortste pocketboek blijkt, dat de intelligente en eerzuchtige minister zich herhaaldelijk tegenspreekt in zijn waardering van mensen en feiten. Niet alleen verandert hij van inzicht in een periode van vijf jaar, maar soms zelfs binnen een maand of een week. Dit publiekelijk vóór te zetten aan een kritisch lezer getuigt bij een staatsman van moed, want het verhoogt niet zijn aanzien. Crossman was eerlijk inconsistent.
In België komen dergelijke memoires weinig voor, overwegen we met enig heimwee. We hebben natuurlijk de beide delen gedenkschriften en de drie delen ‘werken’ van Paul Henri Spaak, en - aan de andere kant van het spectrum - een opvallend groot aantal geschriften van de Waalse energumeen die zijn publieke carrière begon als redacteur van een studentenblad voor Katholieke Actie (u raadt het, we bedoelen Léon Degrelle). Intussen verschijnen ook de verzamelde geschriften van drie prominente Vlaamse tijdgenoten: Frans van Cauwelaert, Camiel Huysmans en Hendrik de Man.
Maar dit zijn geen eigenlijke memoires in de zin van bovengenoemde Crossman. Wat zouden, om maar enkele voorbeelden te noemen, Jos van Eynde, Gaston Eyskens, Maurits Naessens, Leo Tindemans niet (hebben) kunnen vertellen als zij eens drie miljoen woorden mochten dicteren? Om te zwijgen van de zo vroeg overleden Theo Lefèvre. Om te zwijgen ook van een Max Lamberty of een Leo Picard.
Over inconsistentie gesproken: het ‘einde’ daarvan kan de bewogen lezer herhaaldelijk aantreffen in de volumineuze bloemlezing uit de brieven van de Engelse verteller Evelyn Waugh (‘The Letters of E.W.’) die in 1980 bij Weidenfeld and Nicolson in Londen zijn gepubliceerd, tot schrik van menig overlevend tijdgenoot. Waugh, de bitse moralist, krijgt het klaar om vanuit zijn hotelkamer in Londen, na een theatervoorstelling te hebben bijgewoond, een lieve brief vol gelukwensen te schrijven aan de auteur van het toneelstuk, en enkele minuten later aan zijn vrouw op zijn verre landgoed te schrijven hoe vervelend en stompzinnig die avond in het theater geweest was.
Anthony Mertens