| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Argus
3de jrg., nr. 15, 1980
Geert van den Weghe schreef drie niet zo goede gedichten. Beter is een kleine cyclus, ‘Lofoten’, van Dick Brouwers. J. Vercammen schreef ‘geografische’ en E.L.J. Hebberecht gewone haikoes. Proza van Alstein, P. Haimon en M. Insingel kan mij weinig overtuigen. L. Decorte schreef een stukje rond de openstelling van Streuvels' ‘Lijsternest’ als museum. Alstein bespreekt met veel lof het proza van Greta Seghers, en J. van den Weghe vervolgt zijn ‘gedramatiseerd’ essay over de Judas-figuur. In de rubriek ‘Over de grenzen’ werd proza vertaald van de Deen F. Jaeger en de Rus Joeri Nagibin. Beide teksten zijn zeer de moeite waard. Verder wat gepolemiseer en enkele kortere recensies.
| |
Bzzlletin,
9de jrg., nr. 80, nov. 1980
Het grootste gedeelte van dit nummer gaat naar Ida Gerhardt. Daan Cartens stelde een chronologie op van leven en werk. Anneke Reitsma onderneemt ‘Een onderzoek naar het motief en de metaforiek van het water’ in haar poëzie. Frans Berkelmans gaat na wat de karakteristiek ‘natuurpoëzie’ inhoudt: impressie en symboliek. ‘Volmaakt archaïsch’ titelt F.J.P. Verbrugge zijn opstel over ‘enige “klassieke gedichten” van Ida Gerhardt’. Marko Fondse schrijft over de ‘Kwatrijnen in opdracht’ en, nogmaals, F. Berkelmans over ‘Het levend monogram’, en ook weer Daan Cartens over het thema van de dood. ‘De Keltische gedichten van Ida Gerhardt’ worden besproken door Jan van der Vegt, en de psalmvertalingen door Johan Phaff en, ten derde male, F. Berkelmans. In de serie over ‘Literatuur in Latijns Amerika’ schrijft Klaas Wellinga over Venezuela. Maarten 't Hart weerlegt uitvoerig de beweringen van Harm de Jonge (Bzzletin, 71) als zou zijn boek ‘Een vlucht regenwulpen’ verregaand op Vestdijk gebaseerd zijn.
| |
Chrysallis,
nrs. 5 en 6, 1980
Het nr. 5 bevat o.m. een ‘Tuiltje Amerikaans’ en een ‘Tuiltje Nederlands’. Het eerste bevat vertalingen door Maria Jacobs, uit de Amerikaanse bloemlezing ‘We become New; Poems by Contempary American Women’. In het tweede zitten gedichten van Vera Rive, Nelle Honing, Karen Hagg, Jos Mijn, Hanneke van Buuren en Erika Dedinszky. Verder in dit nummer onder meer nog gedichten van Lucienne Stassaert en een opstel van H. van Buuren over de ‘evolutie van de idee “vrouw” in het werk van Hella Haasse’.
Nr. 6 opent met een dossier ‘Verge- | |
| |
ten vrouwen uit onze literatuur’. Bedoeling is te laten zien hoezeer onze literatuurgeschiedenissen ‘door mannenhanden geschreven zijn’. Hanneke van Buuren neemt de periode tot 1700 voor haar rekening. Zij haalt daaruit vooral naar voren de ‘Onbekende Schrijfster van de Evangelische Peerle’, Katherina Boudewijns (1520 ± 1603), Sybille van Griethuysen, Mechtildis van Lom, Anna Maria van Schurman en Elisabeth Koolaert. Hannemieke Stamperius, die de 18de en de 19de eeuw onderzocht, geeft toe dat er geen spectaculaire herontdekkingen te doen zijn, maar pleit toch ook voor een gelijkwaardige behandeling van mannelijke én vrouwelijke middelmatige auteurs. Bij beide opstellen sluit een beknopte keuze uit het werk van de behandelde schrijfster aan. Daarnaast nog heel wat poëzie, proza, dagboek- en briefproza.
| |
Dimensie,
5de jrg., nr. 1, okt. 1980
Een Jozef Eijckmans-nummer.
Eerst drie nieuwe gedichten van Eijckmans zelf. Dan volgt een hele serie huldebijdragen en/of essays over zijn werk. Dirk Kroon, Peter Berger, Jan Biezen en Meta van IJzer dragen gedichten aan hem op. P.H. Dubois geeft een algemene karakteristiek van het werk als ‘paradox van de ascese’. Corina Engelbrecht sprak met de dichter, vooral over de manier waarop zijn gedichten ontstaan. ‘Een leegte vol emoties’ noemt Jan van der Vegt zijn werk, waarmee hij dan vooral wil wijzen op de objectivering van de emoties in deze poëzie. L.M. Oostenbroek zegt iets over de bundel ‘Achtendertig componisten’ (1980) en M. Mok over het gedicht ‘Sallaud’. Ulrich Jeltema houdt het bij persoonlijke herinneringen en associaties, terwijl Dirk Kroon de thematische krachtlijnen in beeld brengt. Peter Berger ten slotte tekent een portret van de man om dan bij een in zijn ogen typische gedichtencylcus te blijven stilstaan.
| |
Juffrouw Idastraat 11,
6de jrg., nr. 3, okt.-nov. 1980
Dit ‘Huisorgaan van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage’ bevat heel wat meer dan huishoudelijke mededelingen. Dit nummer opent met het juryrapport bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Ida Gerhardt; gevolgd door de toespraak van mevr. M.H.M.F. Gardeniers, bij de uitreiking van die prijs. M.F. Fresco bespreekt een ‘wiskundig sonnet’ van J.A. Dèr Mouw. H.G.M. Prick commentarieert de brieven van Frans Erens aan Andries Bonger en Luc Lutz schrijft herinneringen op aan Hans Andreus. Verder zijn er de toespraak van Gerrit Kampbuis bij de opening van de Achterbergtentoonstelling in het Letterkundig Museum, en een stuk over Cornelis Veth door Harry G.M. Prick en iets over de Habbekrasfiguur in de kinderboeken van Hans Andreus, door Harry Scholten.
| |
Kreatief,
14de jrg., nr. 4, okt-nov. 1980
In ‘Tussen kreatieve arbeid en kreatief moment’ belicht Herman Denecker helder en genuanceerd enkele ‘facetten van de recente beeldende kunst in West-Vlaanderen’, als reactie op een gelijk- | |
| |
namige tentoonstelling in Menen, eind 1979. W.M. Roggeman stelt de inmiddels wat voorbijgestreefde vraag: ‘Krijgt de Poolse dichter en toneelauteur Tadeusz Rosewicz de Nobelprijs?’ Hij vertaalde in afwachting enkele gedichten van hem. Die zijn overigens voortreffelijk, wat niet kan gezegd worden van verzen van J. Vercammen. B. Popelier, Fa Claes en Erik Kempinck. Wel van werk van L.M. van den Brande en R. Jooris. Phil Cailliau is erg te spreken over de verzamelde ‘Kronieken der keerzijde’ van J. Vangansbeke. W. Giraldo stelt werk van John Irving voor en J. Denoo schrijft iets over jeugdliteratuur. Ten slotte recensies over werk van R. Adriaensens, J. Vandeloo, J. Wolkers, F. Kellendonk en P. van Aken.
| |
Maatstaf,
28e jrg., nr. 10, okt. 1980
Maarten 't Hart vertelt over zijn kennismaking met de muziek in ‘Opent uwen mond’. Robert Lemm schrijft ‘Over het verval van de Spaans-Amerikaanse roman’. Hij constateert een toenemende ‘spielerei’: ‘Het heilige vuur is eruit. Grap, karikatuur, bizarre vorm, taalacrobatiek zijn overgebleven.’ Martien J.G. de Jong benadert Elias van Gilliams via parallellen en aanwijzingen uit de context van het andere werk van de auteur en Harry G.M. Prick poogt een interpretatie van het gedicht ‘Inslapen in Weimar’ van P.C. Boutens. In Portfolio wordt grafisch werk getoond van Laurie Lipton, ingeleid door Ethel Portnoy. H. Barendregt schrijft nogal artificiële verzen. ‘Een vrijgezel’ is een verhaal van J.M.A. Biesheuvel.
| |
Ons Erfdeel,
23ste jrg., nr. 5, nov.-dec. 1980
H. Vekeman beschrijft ‘De actuele situatie van de neerlandistiek in de Duitse Bondsrepubliek’. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om voorstellen tot verbetering van de toestand te formuleren. H. Brems probeert een aantal recente dichters samen te brengen onder de hoofding ‘Neo-romantische poëzie in Nederland en Vlaanderen’. Een kleine bloemlezing sluit daarbij aan. S. van Faassen commentarieert brieven van de Frans-Roemeense schrijver Panaït Istrati aan A.M. de Jong. Carlos Tindemans schrijft over optreden en receptie van Duits ‘Exiltheater’ te Antwerpen in de jaren 1933-1940: meer een aanzet en aansporing tot verder onderzoek dan een afgerond overzicht. R. Soetaert bespreekt de verwantschap tussen Godfried Bomans en Charles Dickens. In de kroniek wordt werk besproken van Ed Leeflang (A.M. Musschoot), I. Michiels (H. Bousset), P. de Vree (A. Demedts), E. Eybers (J. Deloof) en L. Stassaert (H. van Buuren).
| |
De Revisor,
7de jrg., nr. 5, okt. 1980
‘De man in de stoel’ is nieuw, intelligent proza van Gerrit Krol. Daarnaast heel behoorlijke tot knappe gedichten van R. Fokkema, R. Anker, P. Meeuse, W.J. Otten, A. Korteweg en Ad Zuiderent; en een heel boeiende cyclus van Leo Vroman: ‘Brooklyn-Zomer-Zondag’. Kees Verheul vertaalde drie gedichten van de Rus Innokenti Annenski (1856-1909). Hij leidt die ook in. Paul Beers vertaalde een verhaal van Marian Pankowski. Over de Ame- | |
| |
rikaanse auteur John Gardner schrijft Theo D'haen. Aansluitend een verhaal van hem: ‘De verzoeking van St. Ivo’, in een vertaling van Carol Limonard. Ook over Amerikaanse literatuur gaat een essay van Willem Brakman: ‘Melville's “The Confidenceman”’. Enno Endt vervolgt zijn buitengewoon interessante reconstructie van de ‘Tachtigers omstreeks 1880’. Ook wordt vervolgd, nu bijna tot vervelens toe, het debat over ‘De kunst & het geld’.
| |
Yang,
16de jrg., nr. 5, nov. 1980
De Yangprijs 1979 ging, zoals men weet, naar Loekie Zvonik voor haar roman ‘Duizend jaar Thomas’. Deze aflevering is grotendeels aan haar werk gewijd. Na het juryrapport volgen een huldetoespraak en enkele huldegedichten van Hanneke van Buuren. Dan bespreken achtereenvolgens Leo Geerts, Jos Borré en Eugène van Itterbeek aspecten van haar werk. Luc Decorte zorgde voor een bio-bibliografie. De nieuwe Yang Poëzieprijs voor 1980 werd toegekend aan de Nederlandse dichter Frans Kuipers. Van hem worden twee gedichten opgenomen en Jules Welling stelt hem voor in een essay/verslag/interview. Onder de titel ‘Twaalf facetten van de hedendaagse poëzie in Vlaanderen’ publiceert de redactie een soort minibloemlezing met werk van M. Gilliams, B. Cami, M. Wauters, G. Gils, M. Insingel, R. Jooris, D. van Ryssel, Greta Seghers, E. van Vliet, W. Adams, J. Denoo, L. Gruwez. Een wat vreemd initiatief, een eigenaardige keuze, een raar geval. J. Fontier stelt het werk van G. Swimberghe voor. Verder zijn er nog o.m. aforismen van F. Lambrecht en C. de Vriese, niet zo goede verhalen van H. Straet en A. Leunis, een stuk van A. Gautier over zijn verleden als poppenkastspeler, en een document over een ontmoeting van E. Langui met Streuvels.
| |
Varia
- Onder de titel ‘Waar is Utopia?’ brengt Kultuurleven (47ste jrg., nr. 9, nov. 1980) een dossier over toekomstverwachtingen. In zijn 38ste prozakroniek bespreekt J.J. Wesselo romans van W. Spillebeen en J. Keppens; Dirk Kroon bespreekt o.m. poëzie van L.P. Boon, R. Serras, M. Wouters en H.H. ter Balkt.
- In Streven (48ste jrg., nr. 2, nov. 1980) gaat H. Bousset uitvoerig in op de roman ‘Duizend jaar Thomas’ van Loekie Zvonik.
- Poëziekrant brengt een ‘Extra uitgave’ naar aanleiding van de kinderboekenweek, onder de titel ‘Vertel het aan een kind’. Eerst laat Dirk de Geest zijn niet onkritisch licht schijnen op de manier waarop poëzie op school kan/zou kunnen worden aangebracht. Daar sluiten een hele reeks lessuggesties rond creatief schrijven bij aan. Ten slotte nog een uitgebreide bibliografie van en rond kinderpoëzie en poëzieonderricht.
- De Gids (143ste jrg., nr. 7, 1980) heeft een dossier over de dood. Daarnaast goede gedichten van M. Veltman, J. Bernlef en W. Kusters.
- In 't Kofschip (8ste jrg., nr. 6, dec. 1980) schrijft M. Bruynseraede over ‘Het licht- en donkergegeven bij Wouter Kotte’.
Hugo Brems
|
|