mannen zijn vierde slachtoffer in, een dikke vrouw die zich buiten adem vallen liet. Hij doorkerfde ze met een gesmede dunne dolk gelijk een matras waarin hij geld zocht.
Natuurvolkeren gaan geen gevecht aan dat ze niet kunnen winnen, het dorpshoofd vluchtte. De blanke stak zijn oliekop op zak, maakte zich kwaad en stapte op de zwarte duivel af. De vrouwen en meisjes bleven staan. De blanken greep de amokmaker bij de pols. Een eeuwigheid stonden beiden roerloos stil. Dan viel de dolk, een voorarm lang, van bloed druipend op de grond. Nog was er geen beweging te zien. Eindelijk plooide de overvaller gelijk een kepernagel overlangs, zonk op een knie, zeeg platdarms op de grond en hief een klagelijk gehuil aan. De blanke schroefde zijn arm los.
Nog vandaag de dag mogen diep in de Afrikaanse binnenlanden Einstein, Rembrandt, Bach en Beethoven verschijnen, hoog boven hen allen zal nog lang de dapperste en sterkste man staan. De beer was voortaan een groot man in Afrika. Het eerste woord van vrouwen en meisjes was een verzoek hem een kind te mogen baren. Je veux un enfant de toi. Hun mannen en vrijers zouden er trots op geweest zijn ze hem eventjes te mogen afstaan à cet usage honorifique.
De hulde van hun dankbaar ontzag wijzigde zijn mening over hen. Hij schreef niet meer aan zijn peetoom dat ze niets anders hadden dan rammelaars, bellekens en trommels. Hij draaide die in zijn handen om en om, berekenend en beproevend wat er uit te halen was. De klaagliederen van buurvrouwen hadden hem ontroerd. Ze herkenden het intreden van de dood aan een teken in het gezicht dat de zwarten in het oog sprong en de blanken ontging. Op dat teken verlieten ze de hut, wierpen zich jammerend op de grond en ontketenden met groot misbaar hun lofprijzing van de stervende en weeklacht terwijl deze het nog kon horen. Dat was ook de bedoeling, hem laten horen hoe geliefd en onmisbaar hij was. Zo willen de Chinezen verwanten en vrienden elkander rond hun sterfbed horen toefluisteren hoe kostbaar hun doodkist zal zijn en hoe voornaam hun begrafenis.
Hij noteerde klaagliederen op het geheugen af, maar de huiveringwekkende poëzie die erin trilde was gericht op een welbepaalde persoon. Ze liet zich niet veralgemenen. Prosodisch gereglementeerd vervluchtigde ze uit haar improvisatielompen. Hij richtte er meer dan de grootvaderlijke fanfare voor op, muzikanten, zangers, danseressen die hij mekaar liet drillen, maar werd er niet tevreden over.
Nu was de westerse liturgie voor de Afrikaanse kerk altijd vreemde export gebleven, haar opgedrongen door de bezetter. Proeven van afrikanisatie,