| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Bzzlletin
9de jrg., nr. 79, okt. 1980
Het sinds lang aangekondigde dossier over Pablo Neruda verschijnt eindelijk in dit nummer. Barber van de Pol schreef een overzicht van leven en werk. Dan volgt een geannoteerd interview uit 1972, van Rita Guibert met de dichter. J. Lechner schrijft over ‘Neruda en Spanje’. Tussendoor heel wat vertaalde gedichten en fragmenten. - Albert Jan Govers schrijft over ‘Gerrit Achterberg en de psychiatrie’: een buitengewoon boeiend opstel, waarin historische gegevens, literaire en psychoanalytische interpretaties door elkaar geweven worden. Hans van de Waarsenburg herdenkt zijn vriend J.W. Overeem: ‘Het vermomde innerlijk; leven en poëzie van Jan Willem Overeem’. In ‘Het is maar literatuur’ schrijft Anne de Vries over de normen om kinderboeken te evalueren. James Brockway schetst een portret van Oscar Wilde, en bespreekt in zijn Engelse kroniek ‘The Birds of the Air’ van Alice Thomas Ellis. In de Franse kroniek schrijft P.H. Dubois over Jean Giono. ‘Waarom aarzelt de maan?’ is een verhaal van J. Ritzerfeld.
| |
Deus ex Machina
4de jrg., nr. 15, juli-sept. 1980
Hoofdbrok is een uitgebreid interview van de redactie met de al 83-jarige, kennelijk nog erg vitale Joris Minne. Een gesprek over kunst en kunsthandel, de veelzijdige activiteiten van Minne, echtheid en schijn in de kunst. Er zijn gedichten van F. de Preter, K. Geerts, D. Verbruggen, G. Leynse en G. Wulms: globaal heel behoorlijk van kwaliteit. Best zijn, zoals dikwijls, de korte prozaschetsen van Francis de Preter. De Finse auteur Heimo Pihlajamaa brengt een poëtische hulde aan zijn overleden collega en vriend Veikko Polameri. Een reeks heel mooie, vertaalde gedichten van Polameri sluit daarbij aan. Nog Finland: een verslag over de ontmoeting van de groep met de dichter Pentti Saarikoski. Boeiend plastisch werk van Marino van de Weghe, P. de Rijck en John Palmer. In de kritisch-polemische rubriek ‘Het Innerlijk Behang’ wordt o.m. uitvoerig ingegaan op het ‘tijdschriften-weekend’ van ons blad.
| |
Hollands Maandblad
22ste jrg., nr. 395, okt. 1980
‘Gelijkheid en cultuur’ is een boeiend cultuurhistorisch en filosofisch essay van J.J.A. Mooij. T. Ellemers-Etzioni stelt de Israëlische auteur Ammon Sjamosj voor, en vertaalde van hem een verhaal: ‘Optische biografie’. Een ander verhaal, ‘Giuliano’, is van J.M.A. Biesheuvel. ‘Zeven gedichten tegen de dood’, van Jos Kunst, zijn mij wat al te overladen.
| |
| |
Liever heb ik de gedichten van de Chinees Li Taibai (701-762), in een vertaling van W.L. Idema. P. Zimmerman schrijft over ‘Matisse en het verlangen naar vereenvoudiging’, en J.P. Guépin is aan de vijfde aflevering toe van zijn ‘Retorica en de liberale samenleving’.
| |
't Kofschip
8ste jrg., nr. 5, okt. 1980
Vanuit ergernis omwille van het gebrek aan aandacht voor het werk van de romanschrijver Herman Vos, zet Willy Copmans zich aan een overzicht van het oeuvre van de man. Julien Velleman schrijft een simplistisch verhaaltje: ‘De overval’. Dan volgen, in een hoogst onaangepaste lay-out, een veertigtal gedichten van ongeveer evenveel dichters. Dat kan ik niet lezen, op die manier. De rest wordt gevuld met erg korte recensies, een tijdschriftenrubriek en informatie over tentoonstellingen.
| |
Maatstaf
28ste jrg., nr. 8-9, aug.-sept. 1980
Harry G.M. Prick heeft weer een en ander opgediept van L. van Deyssel; uit zijn ‘Papieren van Levensbeheer’ uit de zomer van 1891. Hoe Van Deyssel op een ronduit komische manier de strijd aanbindt tegen de zwakheden zijns lichaams. Rudolf Bakker schetst een portret van Judith Gautier (de dochter van Théofile). Hij noemt haar ‘de laatste der romantici’. Daarnaast ongewoon veel gedichten en verhalen in deze aflevering. Erg modisch zijn de verzen van Jan Kal, Rob Schouten en J.P. Guépin. Gedichten van Eli Scheen zijn vrij origineel, maar veruit best is werk van Ed Leeflang en Albert Helman. W. Otterspeer, F.B. Hotz en Wessel te Gussinklo schreven heel leesbare verhalen. Ten slotte belichten Joyce & Co. de 19de-eeuwse auteur Arthur Joseph Comte de Gobineau. Zij vinden hem een ‘invloedrijk geleerde, miskend romancier’.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
33ste jrg., nr. 4, juli-aug. 1980
C. Buddingh' publiceert ‘Acht verzen van een Dordtse Chinees’, en die geven inderdaad blijk van veel wijsheid. ‘Killroy was here’ is een lang gedicht van Joris Denoo. Frans Boenders, de alleskunner, is nu ook aan het dichten geslagen: ‘Japanse beelden’. Michel Leclerc schrijft ‘holofrastisch, citerend en vertalend’ rond Schumann. Daar lust ik niet van. Ook proza van Renée van Hekken raakt mij niet erg. Beter is een fragment van Alex Rosseels: ‘Het blije lijden’. In ‘Ethiek en ethos’ pleit S. Hertmans, in beschouwingen rond het werk van Willy Roggeman, voor een ‘moeilijke’, intellectueel en creatief hoogstaande literatuur. Helemààl kan ik hem in zijn argumentatie toch niet volgen. De kronieken nemen dit keer nogal veel plaats in beslag. Georges Wildemeersch laat geen graat heel van de poëzie van José de Poortere. G. Adé schrijft weer eigenzinnige, toch wel stimulerende, bedenkingen rond literatuur en ideologie en Koen Vermeiren spreekt zijn afkeuring uit voor de Hermans-monografie van Ed Popelier. Bij het verschijnen van de verzamelde werken van Jan de Roek hield E. van Vliet een toespraak: die wordt opgenomen. Dan nog, o.m. Wim Meewis over Co Westerik, Algerijnse impressies van L. Stassaert, A.G. Chris- | |
| |
tiaens over Greshoff in Brussel en J. van der Hoeven over de bundel ‘Ansichten’ van Renaat Ramon.
| |
Onderuit
1ste jrg., nr. 1, najaar 1980
Dit nieuwe driemaandelijkse tijdschrift heeft als ondertitel ‘Literatuur na de arbeid’. Daarmee dient het zich uitdrukkelijk aan als een tijdschrift voor arbeidersliteratuur. Redactie en administratie zijn te bereiken bij Uitgeverij EPO, Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Berchem. Een jaarabonnement kost 780 fr. Uit de intentieverklaring: ‘Onderuit is het blad van een onbeperkte groep arbeiders, bedienden en werklozen, zowel mannen als vrouwen. In dit tijdschrift publiceren wij teksten en vertellingen van en voor de mensen die uitsluitend van hun arbeid leven’. Het initiatief tot dit blad is kennelijk mede een uitvloeisel van het Kreatief-dossier over arbeidersliteratuur. Vandaar ook in dit eerste nummer een gesprek met Deflo en Van den Bremt over de mogelijkheden en onmogelijkheden van een Vlaamse arbeidersliteratuur. Verder in dit eerste nummer verhalen van Gie van den Berghe en Anthony de Mesel en gedichten van Jempi de Bock: heel behoorlijk van kwaliteit. De vraag is alleen maar of zo'n blad ook inderdaad zijn publiek zal kunnen bereiken. Het ware te hopen.
| |
De Periscoop
30ste jrg., nr. 12, okt. 1980
Dit is dan het einde. Om financiële redenen houdt het blad op te verschijnen. In een editoriaal licht hoofdredacteur F. van den Bremt de oorzaken van dit verdwijnen toe, en gaat hij kort in op de geschiedenis van het tijdschrift. Toch wel jammer, want een blad met zo'n veelzijdige informatieve waarde op cultureel gebied zie ik niet zo direct de wacht overnemen. In dit laatste nummer dan de vertrouwde kronieken: A. Demedts over buitenlandse literatuur (Alain Bosquet), de poëzierecensies van José de Poortere, Bert van Mulders over Oosteuropese (Poolse) literatuur, de kunstbrief van Paul de Vree. De Vree schrijft ook over G. Apollinaire n.a.v. de 100ste verjaardag van diens geboorte. J. Fontier schrijft over haikoes en van L. Swerts verschijnt postuum het tweede deel van zijn ‘Beknopt overzicht van de literatuur in artistiek Limburg’. Verder bijdragen over operette en over de kunstenaar Fred Bervoets.
| |
De Vlaamse Gids
64ste jrg., nr. 4, juli-aug. 1980
Een Rudolf Geel-nummer. Uit het gesprek van W.M. Roggeman met de auteur komt die te voorschijn als iemand met een heel heldere en evenwichtige kijk op het literaire bedrijf. Paul de Wispelaere bespreekt de verhalen van Geel en Aleid Truijens gaat dieper in op de roman ‘De magere heilige’. Rudolf Geel draagt zelf een heel goed verhaal bij: ‘Een familieportret’. W.M. Roggeman stelt de verzamelde Hermans-interviews voor en L. D'hooghe schrijft bedenkingen naar aanleiding van het overlijden van de Poolse auteur Jaroslaw Iwaszkiewicz.
| |
| |
| |
Varia
- In Streven (48ste jrg., nr. 8, okt. 1980) praat Jo F. du Bois met Mark Verstockt over kunst en de plaats van kunst in de omgeving. Ria Vanderauwera stelt de Amerikaanse romanschrijfster/journaliste Joan Didion voor. E. de Kuyper bespreekt de film ‘Mon oncle d'Amérique’ van Alain Resnais.
- In Onze Alma Mater (34ste jrg., nr. 3, 1980) schrijft M. Janssens over ‘Nederlands en Neerlandistiek in de wereld’.
- Voor Vlaanderen (29ste jrg., nr. 177, juli-aug. 1980) stelde Jos Loyens een aflevering samen over ‘Maskers’, zowel in cultuurhistorisch als artistiek opzicht.
- In Lezerskrant (7de jrg., nr. 3) heeft Jef van Gool een wat idolaat interview met Jef Geeraerts. Verder bijdragen over schoolbibliotheken, de ‘Chinese bibliotheek’ van de Arbeiderspers, de thriller en ‘Kinderen en boeken’.
- Dutch Crossing (nr. 11, juli 1980), ‘A Journal for Students of Dutch’ brengt o.m. bijdragen over ‘The Dutch Rural Novel in Flanders, 1900-1945’ (G. van Hoeydonck), over H. Conscience (R. Brockschmidt), over de muur als poëtisch symbool (W. Woods) en over Vondel (P. King). Daarnaast teksten van L.M. van den Brande, Phil Cailliau en D. Robberechts.
- In Vernieuwd Actietribune (3de jrg., nr. 3) staan een kort interview met Julien Weverbergh en een niet-gesigneerd opstel over haikoes.
10.11.80
Hugo Brems
|
|