sionisme, cynisch en wanhopig nihilist, half of geheel krankzinnig, die in Bebuquin ‘de problematiek stelt van het absolute proza’ (16). Dit boeit Roggeman, die zijn leven en werk grondig bespreekt. Niet veel bekender is Paul Scheerbart, door velen beschouwd als een fantasticus, tevens talentrijk satiricus en humorist, maar in wie deze criticus allerlei diepzinnige symboliek ontdekt, voor mijn gevoel wel eens gezocht. De commentaar op Scheerbarts Dichterische Hauptwerke getuigt evenwel van veel zaakrijke kennis.
Benn is meer bekend. Deze cultuurpessimist en topfiguur van de ‘absolute’ poëzie als overwinning op het nihilisme, heeft zeker de voorkeur van Roggeman. De ‘Roman des Phänotyp’ is, zegt hij, een ‘woordcreatie ex nihilo’ (39). Ik geloof niet dat zoiets onder mensen bestaat. Ook de bewering van Benn dat Pascal, Flaubert en Gide voorlopers zouden zijn van zijn soort kunst, vind ik onzinnig. Dit alles belet niet dat de auteur een goede historische situering geeft van deze probleemzwangere Germaan in en rond de oorlogschaos, van wie men houden kan of niet.
Hoe zou Kafka, grote kerkvader van het absurdisme, hier ontbreken! Het gaat in dit opstel over de problematiek die wordt geschapen door het postuum karakter van Kafkas werk: psychologische en kritisch-ethische beschouwingen over de rechtvaardiging en de methode van deze postume uitgave. Daarna geeft de zeer belezen schrijver bibliografische bijzonderheden over Trakl: ‘Literatuur over Trakl’.
Een beetje apart, onder al deze opstellen over modernisten, staat ‘Rilke revisited’, een uitgebreide en overzichtelijke studie, geschreven door een goed kenner van Rilkes leven en werk. Helaas, de auteur denkt en voelt in esthetisch opzicht op een te smalle basis om de ondoyante verscheidenheid van Rilkes stijlscheppingen tot haar recht te laten komen. Eenzijdig en partijdig vastgeklonken in zijn doctrine van de ‘absolute poëzie’, keert Roggeman zich tegen ‘de subjectieve gevoelslyriek’ (102) van Rilke. Er zijn hier nogal wat simplificaties, zoals die welke Rilke beschouwt als een der ‘laatste exponenten van een levens- en doodsbesef, van een existentie-bewustzijn, dat onherroepelijk verleden is’ (84). Toch bevat dit opstel ook goede en grondige beschouwingen, b.v. over de Neue Gedichte. Ongetwijfeld vertoont deze bundel intellectueel niveau.
Rudolf van de Perre daarentegen fundeert zijn poëziebeschouwing op een positief humanisme met zinrijkheid en geloof, hij aanvaardt dus ook een zinvol verband tussen kunst en leven. Zijn De gekleurde wereld (Uitg. Orion, Brugge), ingeleid door A. van Wilderode en bekroond door de Kon. Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, is een verzame-