gaat. Dié opbouw van het verhaal laat Kempowski toe afwisseling in de schrijftoon van zijn werk te brengen en over zichzelf zaken te zeggen die nu gewoon klinken, maar in eigen mond veel moeilijker zouden liggen.
Duidelijk heeft hij ernaar gestreefd de fouten te vermijden die in veel gevangenisboeken, alsook in oorlogs- en repressieromans voorkomen. Wij bedoelen de overtilling van het persoonlijke geval, met de zwart-wit tegenstellingen die erbij behoren. Niet dat daar dikwijls geen reden toe is, maar op afstand beschouwd verliezen zulke getuigenissen door gemis aan schakeringen veelal hun dwingend karakter. Kempowski zegt nergens dat hij en zijn broer gelijk of ongelijk gehad hebben, hij beschrijft hoe onmenselijk, lomp en tiranniek de Russen zich aanstelden, hoe afschuwelijk de misstanden in de gevangenissen waren, hoe uitzichtloos de toekomst, hoe ondraaglijk honger, dorst en heimwee naar de vrijheid.
Hij relativeert het evenwel door zijn humor, die uit één derde sarcasme, één derde ironie en het overblijvende deel uit spotternij om hemzelf bestaat. Die drang naar veeltonigheid, afwisseling en schakering, om in eenklank te blijven met het leven dat zijn eigen bestemming vervult door verder te gaan zonder zich om ons lot te bekreunen, wordt gediend door de opbouw van zijn werk. Vier personages met een duidelijk afgelijnd karakter spelen als in een drama hun eigen rol. Walters moeder als een fiere, niet te breken burgervrouw, die het grofste werk aankan zonder zichzelf te beklagen, afwijzend tegenover de bezetters van het vaderland staat - ‘Ik wilde van hen niets cadeau hebben’ (283) - en meer begaan met het lot van haar zonen en medegestraften dan om zichzelf. ‘Ze mochten eens per jaar naar de foto van hun vrouw, hun ouders, hun kinderen kijken.’ (249). Waarom was dat verboden?
Zijn oudere broer Robert is een optimistische plannenmaker. Hij verwacht telkens opnieuw dat hij en zijn broer weldra vrijkomen en weet wat hij zal doen om een winstgevende zaak op te bouwen, al verandert hij daarin geregeld van mening. In zijn ogen is Walter een onvolwassen geest, een kunstenaar zonder werkelijkheidszin, van wie hij veel ondoordachtheid en grillen tussen de vingers door moet zien. Wat de andere familieleden uit West-Duitsland en Denemarken typeert is de mentaliteit van acteurs die een bijrolletje kregen en het over onbelangrijkheden hebben, terwijl onder hun bijzichtige ogen een wereld vergaat.
Kempowski schrijft zoals het vijftig jaar geleden door Frank Matzke, grondlegger van de Neue Sachlichkeit, in Jugend bekennt: so sind wir! (1930) voorgestaan werd: nuchter, vrij van pathos en lyrisme, in een rustige en eenvoudige stijl. Die manier van schrijven blijkt helemaal niet verouderd. Zij beantwoordt trouwens aan de normale wens van wie iets vernemen wil: