| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Bzzlletin
8ste jgr., nr. 76, mei 1980
Een aflevering over K. Schippers. Schippers zelf zorgde voor een soort biografie in data, een opstel over waarneming en Jan Hanlo, een kort stukje over een werk van Raoul Hausmann, en herinneringen/bedenkingen bij een oude foto. Er worden enkele Barbarber-documenten in facsimile afgedrukt en Aloys van den Berk zorgde voor een bibliografie van K. Schippers. Johan Diepstraten had een niet erg helder gesprek met de auteur, vnl. over de prozaboeken. ‘Poëzie laat niets gebeuren’ is de gepaste dubbelzinnige titel van een opstel van R. Kopland over ‘Verplaatste tafels’, en over de verbazing om wat wij gewoon vinden. Een stukje van B. van Garrel gaat deels over dezelfde problemen: ‘De werkelijkheid en de woorden tegen elkaar uitspelen’. A. Walrecht analyseerde een gedicht van Schippers en knoopt daar een serie bedenkingen bij aan, en Ch. Boost ten slotte schrijft over de scenario's voor films van Kees Hin. Buiten het thema vallen een opstel van P. Wattèl over de Franse romanschrijver Alphonse Baudard en een reisverslag van Sjoerd Kuyper: ‘In het voetspoor van John M. Synge’.
| |
Heibel
14de jrg., nr. 4, juni 1980
August-Hans den Boef ontleedt de impliciete ideologie van de Michel Vaillant-strips. Karel Ostyn stelt de nog relatief weinig gelezen Amerikaanse auteur Thomas Pynchon voor, en vertaalde van hem het verhaal ‘Entropie’. W. van Belle geeft een kritisch overzicht van sociolinguïstische theorieën en praktijken, én hun plaats in de maatschappelijke context. Mark Schaevers gebruikt het bekende schilderij van E. Delacroix, ‘Le 28 juillet. La liberté guidant le peuple’, als uitgangspunt om o.m. over het beeld van de vrouw in socialistische kunst te spreken. N.a.v. ‘Uit eigen beweging’ van Renée van Mechelen, maakt Brigitte Raskin op haar beurt de balans op van de vrouwenbeweging in Vlaanderen, en Mark Schaevers nog eens belicht de sociale grondslagen van ‘smaak’, n.a.v. een boek van P. Bourdieu. Ten slotte een knappe postiche op de poëzie van Gezelle, en een even ingenieus ‘u-gedicht’.
| |
Hollands Maandblad
22ste jrg., nr. 390, mei 1980
Drie verhalen in dit nummer gaan, naar vertrouwd recept, over jeugdher- | |
| |
inneringen. ‘Het poppenhuis’ van Monica Linschoten, ‘Oud bloed’ van Francine Rijkegras en ‘Een onttroning’ van Nelly Heykamp. ‘Monkeybusiness’ van A.L. Schneiders daarentegen is een anekdote, gesitueerd in Centraal Afrika. W.L. Idema leidt een vertaald verhaal in van de Chinees Bai Xingjian (775-826): ‘De geschiedenis van Li Wa’. Nieuwe gedichten van Kees Ouwens zijn altijd een belevenis. Daarnaast verzen van Arjen P. Duinker, die wat aan Schippers doet denken, en van Benno Barnard. J.P. Guépin vervolgt zijn essay over ‘Retorica en liberale samenleving’.
| |
Impuls - De Tafelronde
23ste jrg., nr. 4, mei 1980
Op een nogal gespecialiseerd essay na, van Jan Struelens over vertaalproblematiek (n.a.v. een boek van George Steiner) bevat dit nummer enkel poëzie. Georges Adé vertaalde ‘De tien gedichten van de eenzaamheid’ van Pernath in het Frans: een erg moeilijke opgave, maar m.i. bijzonder goed geslaagd. Alleen vraag ik mij af wat de zin is van publikatie daarvan in een blad als dit. Een typisch voorbeeld van volstrekte verwaarlozing van oriëntatie op het lezerspubliek. ‘Het gesloten wonder’ is de titel van twee wellicht goede gedichten van Roger M.J. de Neef. Ten slotte nog wat ongelijke, soms overladen gedichten van Rody Vanrijkel.
| |
Koebel
7de jrg., nr. 25
De wat enigmatische ondertitel van het blad luidt nu: ‘Tijdschrift van het fundament’. Dat zal dus wel. In een voorwoordje wordt een poging ondernomen om dat fundament te verklaren. Het komt, kort gezegd, hierop neer: schrijven is een daad van ‘bezetenheid’, waarin de ‘persoonlijke stem’ van de auteur primeert. Die ontstaat dan weer uit het samenspel van talent, inspiratie en métier. En voor dat métier zijn onontbeerlijk: ‘het suggererend element’ en de ‘thematische of structurele opbouw’. Verder bevat het nummer, naast heel goed briefproza van E. Verpale, een grote hoeveelheid gedichten, alle heel behoorlijk van kwaliteit. In orde van voorkeur van R. Jooris, D. Billiet, M. Bruynseel, R.R. van Londersele, Ph. Cailliau, T. Balthazar, A. di Berasdino, R. Ramon en M. Reynebeau. In de rubriek ‘Cursief en recht’ wordt o.m. werk besproken van H. Böll, Elly de Waard, H.F. Jespers, P. de Wispelaere, en G. Komrij (de fameuze bloemlezing).
| |
Kreatief
14de jrg., nr. 1, april 1980
In ‘Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen en engagement’ toetst S. Vermeulen kritisch de theoretische stellingnamen van NR-dichters omtrent poëzie en maatschappij, aan de opvattingen van B. Brecht en W. Benjamin. H. Verlinde en J. Denoo schrijven elk een interessant verhaal. Daarna volgen heel veel gedichten, die heel verscheiden zijn van stijl en toon, en even ongelijk van kwaliteit. Ik vernoem enkel wat mij het meeste trof, nl. werk van F. Kuipers, R. Steegmans, Paul (m) Rigolle en M. van Hee. Als toemaatje de vertaling van een gedicht van Paul Celan door José de Poortere. In november 1979 werd R. Raveel ereburger van
| |
| |
Zulte. R. Jooris stelde over dat feest een documentaire samen, met foto's en de toespraken van K.J. Geirlandt, R. Jooris zelf, en het dankwoord van de schilder. Verder wordt werk besproken van R. Hochhut, W. Benjamin, S. Kuyper, C. Nooteboom, V. February, en ten slotte krijgen we nog wat polemische stukjes, van L. Geerts tegen Ph. Cailliau (n.a.v. diens beschuldigingen van plagiaat in ‘Kodiak. 58’ van Geeraerts), en van dezelfde tegen L. Deflo (n.a.v. een erg lovende bespreking van het jongste boek van De Wispelaere).
| |
Kruispunt
nr. 73, maart 1980
Kruispunt-Sumier heet weer gewoon Kruispunt, zoals bij zijn oprichting in 1959, tot de fusie met Sumier van Willy Tergat in 1963. Georges van Acker verantwoordt die wijziging in een stukje ‘Terug naar de bron’. Tegelijk wordt nog eens hulde gebracht aan de in 1965 overleden Willy Tergat. Jan Verwest doet dat in een opstel dat vooral brieven van Tergat verwerkt en commentarieert. Jan Schepens schrijft een essay over de dichter-genealoog Ludo Poplemont. Werner Pauwels schrijft een fantastisch/programmatische tekst, ‘Schoon schip’. Verder gedichten van A. ter Brake, W. Kuiters, H.J. Vanheertum, R. Schuagt, P. Bernauw, Kimberly en M. van Raalt.
| |
Maatstaf
28ste jrg., nr. 4, april 1980
‘Arabesque’ is een Engels verhaal van Ethel Portnoy. T. Klok vertaalde vier essay-fragmenten van Mario Praz, over Swinburne, Walter de la Mare en Barkey d'Aurevilly. Nog vertalingen, o.m. van de 18e-eeuwse Italiaanse dichter Lodovico Savioli, zijn van E.B. de Bruyn. Emma Brunt schrijft heel spits over mannelijke reacties op het feminisme. F.L. Bastet schrijft over L. Couperus als ‘dubbelganger van Petrarca’ en B. Barnard brengt verslag uit over een pelgrimstocht naar ‘Château Gistoux’, waar E. du Perron lange tijd woonde. Anny van Marken schrijft over K. Hamsun en diens nazi-sympathieën, naar aanleiding van een recent boek daarover door Thorkild Hansen, en Ed Schilders situeert de golf van taboedoorbrekingen in de Amerikaanse literatuur van 1920 tot 1940. Best leesbaar proza is er van J.P. Guépin, J.C. Brokken en L. Rijkers, naast sonnetten van R. Schouten.
| |
Ons Erfdeel
23ste jrg., nr. 3, mei-juni 1980
Carolina de Maegd-Soëp vervolgt haar (heel leerrijke) overzicht van ‘De Zuidnederlandse literatuur in Rusland’. R. Bouckaert-Ghesquiere geeft een synthetiserend overzicht van het literaire werk van W.F. Hermans, en L. Rens stelt de poëzie van A. van Wilderode voor. Een keuze uit het werk van de dichter sluit daar bij aan. J. Bayens stelt het beeldhouwwerk van Maja van Hall voor. Twee bijdragen handelen over perskwesties, nl. die van L. Boone over overheidssteun aan de Belgische dagbladpers, en een opmerkelijk pleidooi van F. Destoop voor een meer regionaal en kijker-gericht t.v.-journaal. A. Gerlo schrijft over ‘Thomas Morus en zijn “Utopia”’. In de ‘Culturele kroniek’ bijdragen over o.m. de Neder- | |
| |
landstalige literatuur van Suriname en de Nederlandse Antillen (W. Rutgers), poëzie van F. Deschoemaeker (W. Spillebeen), J. Bernlef (A.M. Musschaat) en M. de Groot (R. van de Perre), proza van L. Zvonik (H. van Buuren) en Patrizio Canaponi (D. Cartens), samenwerking van dichters en schilders rond Cobra (E. Slagter) en de verfilming van ‘De Witte’ (W. de Poorter).
| |
De Periscoop
30ste jrg., nrs. 7 en 8, mei en juni 1980
In het meinummer schrijft A. Demedts over werk van H. Böll en P. Handke. In zijn poëziekroniek bespreekt J. de Poortere o.m. Duitse vertalingen uit de poëzie van Nobelprijswinnaar Odysseus Elytis. P. de Vree bespreekt de heruitgave van het vroege proza van W.M. Roggeman. J. van Remoortere presenteert een hele serie SF-uitgaven. Verder wordt op het werk van enkele plastische kunstenaars ingegaan, nl. Henri Lannoye, Paul Ibou en Robert Vandereycken. Naar aanleiding van het overlijden van Daniël Jansens belicht Danny de Laet de figuur en het werk van deze strip-scenarioschrijver.
Het juninummer opent met een opstel van A. Demedts over de Engelse schrijfster Beryl Bainbridge. Paul de Vree presenteert een nieuwe documentatie over Dada, van Karl Riha. B. van Mulders schrijft over R. Walser en M. Inglinen. L. Swerts inventariseert het ‘literair verenigingsleven in Limburg’. Renaat Ramon, dichter, criticus en redacteur van Radar, is ook als beeldend kunstenaar actief. Dat facet van zijn werk wordt belicht door J. Fontier. Het schijnt dat De Periscoop met afsluiting van deze 30ste jaargang zal verdwijnen. Dat is jammer, omdat de veelzijdigheid en diversiteit van informatie die hier te vinden was (is), wellicht door geen enkel ander blad kan opgevangen worden.
| |
Poeziekrant
4de jrg., nr. 2, maart-april 1980
Twee hoofdgerechten in dit nummer. Eerst een lang gesprek van Remco Ekkers met de nieuwe poëtische ster Elly de Waard. Zij komt erg intelligent en erudiet over. Dan een liefdevol-bewonderend opstel van Ignace de Kesel over de poëzie van Gery Helderenberg. Hij snijdt daarin o.m. het probleem aan van het collectieve culturele geheugenverlies, waardoor een hele kunst, die put uit een dialoog met klassiek en bijbels erfgoed, definitief een gesloten boek dreigt te worden. Dat is een heel kwalijke zaak. M. Reynebeau bespreekt dichtbundels van Phil Cailliau en Frans Deschoemaeker.
| |
De Revisor
7de jrg., nr. 2, april 1980
‘Solarium’ is een fascinerend symbolisch verhaal van Frans Gruppelaar. Een ander goed verhaal is van Henk Romijn Meijer: ‘Hier rust Vatsayana’. D.A. Kooiman is al aan de tiende van zijn ‘vertellingen van een verloren dag’ toe. Knappe bijbels geïnspireerde sonnetten van Jan Kuijper, naast goede gedichten van Marcel Koopman, C.O. Jellema en J. Tempelman: in die orde van kwaliteit. Kees Mercks stelt de Tsjechische auteur Bohumil Hrabal voor, en vertaalde een romanfragment van hem. G.H. Blanken vertaalde uit het Grieks enkele gedichten van
| |
| |
K.P. Kaváfis. ‘De zuil en de Boeddha’ is een heel fascinerende poging tot reconstructie en interpretatie van Couperus als voorlezer uit eigen werk, door F.L. Bastet. Max Pam noteerde commentaar bij foto's van Hans van den Bogaard. In ‘De taak van de schrijver III’ ten slotte gaat Carel Peeters op een bijzonder intelligente manier in tegen de literatuuropvattingen van Vogelaar cs.
| |
Varia
- Lezerskrant (7de jrg., nr. 2, juni 1980) gaat uitvoerig in op het werk en de evolutie van Remco Campert. Ook Helma Wolf-Catz staat in de belangstelling, met een inleidend opstel door H.-F. Jespers, en een gesprek met dochter Loeka, door Jef van Gool.
- In Septentrion (9de jrg., nr. 1, maart-april 1980) schrijft M. Janssens over M. Rosseels, H.C.C. Jaffé over ‘De Stijl’, J. Boyens over het Kröller-Müller-museum, en J. Schoolmeesters over het werk van Jotie T'Hooft.
- Gezelliana (10de jrg., nr. 3) bevat een studie van J. de Mûelenaere over ‘Gezelle in het Engels klooster’.
- In Tmuzet (3de jrg., nr. 26, juni 1980) hadden M. van Hee en C. Caremans een gesprek met Marc Andries.
- In De nieuwe taalgids (73ste jrg., nr. 3, mei 1980) schrijft O. Wellens over ‘Couperus in de Engelse kritiek’. W. Blok gaat uitgebreid in op de Lucebert-studie van Van de Watering.
- Vlaanderen (29ste jrg., nr. 175, maart-april 1980) brengt een aflevering over ‘Torens van Vlaanderen’, naar aanleiding van een project daarover door leerlingen van het Don Bosco Technisch Instituut te Sint-Denijs-Westrem.
- De Vlaamse Gids (64ste jrg. nr. 3, mei-juni 1980) biedt een Denemarkennummer aan, met bijdragen over de Deense roman, de poëzie, de auteur Klaus Rifbjerg, de schilder Asger Jorn en de film ‘Winterkinderen’.
20/7/80
H. Brems
|
|