Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Wim Gijsen / Gedichten Delfstof Leef niet te lang zonder mij en niet zo ver dat ik niet meer kan achterhalen wat er nog van ons rest uit jaren her en waarvoor ik steeds dieper af moet dalen in gangen van memorie. Er is een schacht die lekt is mij vanmorgen vroeg per radio gemeld. Verbindingslijnen tot het uiterste gerekt ruimen onder de spanningen het veld. Oproepen komen nog maar moeilijk door en gaan van ruis en storing vergezeld. Winning is niet rendabel, men vertelt, jij komt te spaarzaam in de diepste lagen voor. [pagina 343] [p. 343] Momentopname De dingen staan doodstil en afgepast binnen hun eigen vorm. Wereld van roerloze spiegel en wand. Een milliseconde was het alsof zij aanbrak als de dag. Pose een tel bevroren in de kamerhoek waaruit ik stoel en ezel had verschoven, levend ogenblik, voor altijd zoek, hoe vaak nog raak ik u te boven en buiten het gezag van tijd en maat om aan te zien hoe dwingend zij bestaat en voor een tel de ruimte overschrijdt die beeld en echo geografisch scheidt. [pagina 344] [p. 344] Najaar Het is zomer geweest en nu nadert het droeve landschap met de mond vol trijp, aan alle bomen staan de vruchten rijp, grond ruikt naar afscheid en naar achterladers en nergens meer zijn tekens die jou duiden al kan ik raden hoe je nog bestaat. Alles is nu voltooid, ten einde raad krijsen de zomervogels naar het zuiden. Weer is augustus tot een herfst verzuurd, de rook van vuren spelt vergeefs jouw naam, je hebt geen inhoud meer en geen lichaam, wij hebben korter dan een woord geduurd. [pagina 345] [p. 345] Boekhouding Geen woorden die de stroom nog kunnen keren, wij liggen ingebed in stromende momenten het saldo der herinnering in te teren tot een finale nul, schaarse emolumenten die wij nog aan het oud tegoed onttrekken. Een stuk van jouw gezicht, een enkele beweging kan jouw aanwezigheid niet langer rekken van wat zo blindelings en glanzend eens begon binnen de duistere keerkring van dit leven. Het is gedaan, mijn lief, met al de overmoed, wij worden onafwendbaar van elkaar geschreven en opgeteld bij andermans tegoed. [pagina 346] [p. 346] Grafkamer Het koningsgraf ligt open, tussen de giften door zie ik na eeuwen jou weer in het gezicht, beschilderd en van hout. Het deksel is nog dicht, binnen bereik staan lampen en amfoor. Ik leg maar aarzelend jouw inhoud bloot, masker van goud en zoveel meter windsel. Ik weet niet waar je bent maar in beginsel zijn dit je handen en is dit je schoot. Waar je ook bent, je kunt me niet meer horen, je bent een pop en ik ben als de dood hier nog te vinden wat mij al ontschoot. Ik schuifel weg. Bang jou te storen. Vorige Volgende