| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Bzzlletin
7de jrg., nr. 67, juni 1979
Vier verhalen in dit nummer, van Louis Ferron, Jan Siebelink, Sjoerd Kuyper en Rob Molin, en heel goede verzen van H. van de Waarsenburg, A. van den Berg en L.P. Boon. Het vers van L.P. Boon sluit aan bij een in memoriam-opstel door G.J. van Bork. T. van Deel schrijft een kort maar heel mooi stuk over R. Kopland: ‘Ik ga het slaan dat het voelt’. J. van Tooren stelt de Japanse lyrische dichtvorm ‘Tanka’ voor, waaruit later haikoe en senrioe ontstonden. M.F. Fresco reageert op een stuk van A. Walrecht over Dèr Mouw in een vorig nummer en Ch. Vergeer schrijft bedenkingen rond de ‘Verzamelde opstellen’ van de historicus Pieter Geyl. F. van Dijl bespreekt ontstaan, werking en betekenis van de boekenclubs in Nederland. In de rubriek ‘Jeugdliteratuur’ is D. Verroen heel tevreden met ‘100 jaar geleden’, het Boek van de Maand, samengesteld door het Schrijverscollectief. P. van den Hoven had een gesprek met Nannie Kuiper over kinderpoëzie en de relatie tussen kinderen en volwassenen. Verder heel wat boekbesprekingen, over o.m. de ‘Puntkomma-reeks’ en de poëzie van Theo van Baaren. In de reeks ‘Literatuur in Latijns Amerika’ schrijft Cees Zoon over Paraguay.
| |
Dimensie
3de jrg., nrs. 3 en 4, april en juli 1979
Het aprilnummer is gewijd aan de auteur en criticus W.M. Roggeman. Tal van korte bijdragen getuigen van vriendschap en waardering of belichten een aspect van zijn werk: zijn poëzie, romans, kritieken, interviews, rol in het literaire en artistieke leven. Centraal staat een interview met de doorgewinterde interviewer. Het nummer eindigt met een bibliografie door L. van den Briele.
Het nummer van juli is deels gewijd aan de Deense dominee-dramaturg Kaj Munk, die in de jaren rond W.O. II ook in Nederland ongemeen populair was. Bijdragen over hem van G. Pleiter, M. Mok, R.J. van den Maele en V. Claes. Een tweede deel van deze aflevering bevat nogal wat poëzie, waarvan de beste afkomstig is van M. Mok, F.L. Bastet, J. Boelens en G. Florizoone. R. van de Perre schrijft een overzichtsartikel van het werk van A. Demedts en R. Molin doet iets gelijkaardigs met H. van de Waarsenburg. Enkele Oosteuropese auteurs worden voorgesteld.
Het dient gezegd: Dimensie heeft zich op drie jaar tijd ontwikkeld van een puberachtig kwezelend blaadje tot een boeiend en veelzijdig tijdschrift. Centrale opties in de redactie blijken nu te zijn: samenwerking tussen Noord en
| |
| |
Zuid vanuit de praktijk, en integratie van jonge auteurs in een gezelschap van gevestigde namen. Overigens is ook de selectie van gepubliceerde gedichten en prozateksten er bijzonder op vooruitgegaan.
| |
Deus ex machina
3de jrg., nr. 10, april-juni 1979
Je kan erin blijven kijken: een ‘apoteose van schilder- en tekenkunst, van letterkunde, kalligrafie en fantasierijke typografie’, zoals ze zelf in een bijgevoegde ‘Persmededeling’ stellen. Vooral enkele proeven van calligrafie, door Eric Hubèr, zijn verrassend mooi. Ander plastisch werk is van P. de Rijck, M. Bruylants, J.E. Palmer, H. Decoster en J.M. Legrand. Het literaire gedeelte is, zoals meestal, niet zo goed als de typografie waarin het verschijnt: verzen van o.m. M. Vanstreels, L. Frateur en M. Bruynseraede. Daarnaast een prozaschetsje van Bruynseraede, een soortement magisch-realisme en/of SF-verhaal van H. de Gelder en een mooi maar overladen verhaal van F. de Preter: ‘Tabula rasa’. Hoofdbrok is een gesprek van de redactie met criticus Em. Janssen s.j., ‘welhaast een anachronisme in deze tijd’.
| |
Drempel
2de jrg., nr. 4, dec. 1978
Drempel houdt met dit nummer op te bestaan: gebrek aan financiële middelen. K. Vermeiren bespreekt de jongste bundel essayistisch/polemisch proza van W.F. Hermans: ‘Houten leeuwen en leeuwen van goud’, en publiceert daarna twee romanfragmenten uit ‘Era, of de tijdeloze dimensie’. F. Raes stelt kort de zo in trek zijnde Nederlandse columnisten voor. B. Kooijman laat nog drie gedichten verschijnen.
| |
Heibel
13de jrg., juni 1979
‘Terwijl het Jaar van het Kind te allen kante verrukt gekir ontlokt, kijkt Heibel kritisch tegen enkele aspecten van de kinderopvoeding aan in dit laatste numer van zijn 13de jaargang.’ P. Aerts reageert fel op een fragment uit een jeugdverhaal van Cyriel Verleyen, waarin een erg kritiekloze voorstelling van de Romeinse slaven wordt gegeven. Uitgaande van de methode van Koch en Zwart pleit P. van den Hoven voor een creatief én kritisch schrijfonderwijs. Een tekst uit het handboek ‘Facetten’, met als titel ‘Wat is literatuur?’ wordt van heel kritische kanttekeningen voorzien door Patricia Vermeulen. Er blijft weinig van over. Boeiend is een ongewone kijk op het wiskundeonderwijs van D. Robberechts. E. Hulsens vindt dat ‘Zonneland’ in zijn zgn. rubriek ‘Actueel’ wel bijzonder eenzijdig en oppervlakkig is. Eerder onnozel is een stuk van M. Baeyens over ‘De flirt’ als communicatiemiddel. Verder een stuk over ‘De staat in het kapitalisme’, n.a.v. een boek van Siep Stuurman, een collage van reclameteksten waarin ‘natuur’ en ‘natuurlijk’ volledig zinloos worden gehanteerd, en enkele niet zo interessante literaire teksten.
| |
Hollands maandblad
21ste jrg., nr. 379-380, juni-juli 1979
Er staan relatief weinig literaire bijdragen in dit nummer. Na enkele stukken over economie, politiek en taalweten- | |
| |
schap, volgt een prachtige gedichtencyclus van Leo Vroman: ‘Lief Water’. Ook gedichten van Jos Kunst, ‘Negen gedichten tegen de dood’ zijn bijzonder goed. Daarnaast zwakkere verzen van Wim Brands en C. Winkler. ‘Tropenmuseum’ is een heel behoorlijk verhaal van Kester Freriks. Van Paul van 't Veer wordt postuum een essay over Trollope opgenomen. P. Zimmerman ten slotte schrijft over ‘Schilderen in de open lucht’ en wat dat voor de evolutie van de plastische kunst heeft betekend.
| |
't Kofschip
7de jrg., nr. 5, aug. 1979
Gie Luyten had een gesprek met Hugo Claus ‘over het dagelijkse doen en laten van deze auteur’. Onnozeler is moeilijk denkbaar. Na korte verslagen van enkele Kofschip-manifestaties worden kunstschilders voorgesteld: Gust Dierikx, Edward Moons, Omer Kyndt, Rik Bourguignon en Joseph Willaert. De poëzie in dit nummer is, op enkele uitzonderingen na, volstrekt beneden peil. Verder een tijdschriftenrubriek, korte recensies en heel wat informatie over prijzen, uitgaven, manifestaties.
| |
Ko-ko
4de jrg., nrs. 1 en 2, maart en juli 1979
Best een plezierig blad, waarin heel wat erfgenamen van dada, surrealisme, experiment en post-experiment aan hun trekken komen. De gedichten en prozateksten zijn natuurlijk wel voor het overgrote deel onleesbaar, en indien wel leesbaar, dan meestal oninteressant. Maar alleen al het verschijnsel van zo'n consequent volgehouden absurditeit en antihouding is boeiend. Vooral de kritischpolemische ‘kokoknipselkrant’ vormt in dat opzicht aardige lectuur.
| |
Kreatief
13de jrg., nr. 2-3, juni 1979
Dit is het tweede deel van een dossier over ‘Arbeidersliteratuur’. In een vorig nummer werden theoretische en historische stukken over het onderwerp bijeengebracht. Deze aflevering brengt een bloemlezing die het resultaat is van een enquête onder arbeiders. Zij bevat gedichten, verhalend proza, reportages en beschouwende brieven. In een ‘Woord vooraf’ stelt de redactie: ‘Tal van teksten evenaren immers en overtreffen zelfs het gemiddeld niveau van gerenommeerde auteurs.’ Dat is inderdaad zo, maar tegelijk is het een uitspraak die men hier niet zou verwachten, omdat weer eens de arbeidersliteratuur gemeten wordt met de maatstaven van een burgerlijk-individualistische kunstopvatting. Het is jammer dat zelfs in deze context de dubbelzinnigheid over de status en de functie van arbeiderscultuur wordt bevestigd.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
32ste jrg., nr. 4, mei-juni 1979
H. Claus publiceert een handvol van zijn knittelverzen bij eigen plastisch werk: ‘Claustrum’. J. van Schoor diepte een vergeten, verloren eenakter van H. Teirlinck op: ‘Zomerwinden’. Hij laat hem hier afdrukken en voorafgaan door een commentaar over ontstaan en betekenis. Van Matthias Brouns is er een hallucinant verhaal: ‘Een brief lezen in de metro’. Twee goede gedichtencycli zijn van L. Stassaert en J. Eyckmans. Tot
| |
| |
slot worden de diverse toespraken over-en-weer, uitgesproken bij de uitreiking van de Arkprijs 1979 aan F. Boenders, opgenomen.
| |
De periscoop
29ste jrg., nr. 9-10, juli-aug. 1979
André Demedts schrijft in zijn vertrouwde rubriek ‘Peilingen in de wereldletterkunde’ over B. Russell en M. Proust. Jaak Fontier schrijft een mooi stuk over de schilder Jef Verheven, en P. de Vree bespreekt verschillende tentoonstellingen. Hij wijdt ook een recensie aan de roman ‘De knopen van mijn staart’ van Irène van Kerckhoven. ‘Fragiel proza’ noemt hij het. Andersom bespreekt José de Poortere o.m. de ‘Verzamelde gedichten’ van De Vree. H. Waterschoot schrijft over ‘Jongensdroom’, een verhalenbundel van A. Venema, en B. van Mulders stelt de Duitse auteur Günter Kunert voor. Lambert Swerts schrijft een stukje over Alfred de Musset.
| |
De Tafelronde - Impuls
23ste jrg., nr. 1
Vanaf deze jaargang zijn De Tafelronde en Impuls tot een vorm van samenwerking gekomen, waarbij zij ‘alternerend onder de benaming De Tafelronde - Impuls en Impuls - De Tafelronde zullen verschijnen’. Beide redacties, die dus elk twee nummers per jaargang voor hun rekening nemen, blijven hun volledige autonomie behouden. Voor De Tafelronde zijn dat Paul de Vree, Henri-Floris Jespers en Jan van der Hoeven, voor Impuls Wilfried Adams, Michel Bartosik, Peter Borremans, Marcel Obiak en Jan Struelens. Dit nummer opent met een overzichtstekst van P. de Vree over ‘La poésie visuelle’, gevolgd door visuele werken van M. Perfetti, Sarenco, J. Beuys, F. Verdi, P. Caillau en F. Franci. Luc Pay zet zich aan de beschrijving van de poëtica van M. Bartosik: ‘Het brailleschrift van de stilte.’
| |
Poëziekrant
3de jrg., nr. 4, juli-aug. 1979
R. Ekkers bericht uitvoerig over het vertaalproject van Poetry International: dit keer met gedichten van Gerrit Kouwenaar. Verder bespreekt hij poëzie van J.P. Guépin. M. Reynebau presteert het op minder dan twee bladzijden - al zijn het er dan grote - 22 dichtbundels te recenseren. J. Deloof stelt de Zuidafrikaanse dichteres Elisabeth Eybers voor, met haar verzamelbundel ‘Gedigte 1958-1973’. Verder veel ‘Poweetjes’ en gedichten van poëetjes.
| |
De Vlaamse gids
63ste jrg., nr. 4, 1979
Onder de titel ‘J. Weverbergh en Dwergher: Een greep uit Jeroen Brouwers' Vlaamse jaren’ dient G. Wildemeersch Brouwers uitgebreid en in diens eigen stijl van antwoord. Een fraai stuk. W.M. Roggeman had een gesprek met de schilder Jan Burssens: een man die iets te zeggen heeft. Een toemaatje bij het Claus-nummer is van R. van de Perre: een analyse van het bekende gedicht ‘Marsua’. Mooie gedichten van L.M. van den Brande en D. Christiaens, en een kort verhaaltje van Peter Andriesse. M. Jacqmain stelt het werk van Italo Svevo voor, via een doorgetrokken parallel met Elsschot.
Hugo Brems
|
|