| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Argus
nr. 7, febr. 1979
Poëzie van A. Demedts en enkele minder bekende dichters. Maar daarom niet minderwaardig. ‘De snelweg’ is een goed verhaal van Esther van der Werf en ‘Veronica en de nachtpaarden van Amos’ een symbolisch ‘mini-luisterspel’ van L. van den Briele. J. Stervelynck publiceert een romanfragment. N.a.v. ‘Het literatuuronderwijs op school’ van T.A. van Dijk schrijft R. Vermeulen enkele kritische bedenkingen. Daarmee wil de redactie een discussie over literatuuronderwijs op gang brengen. R. Breugelmans schrijft over ‘Het scheppend geweten bij Novalis en Perk in Jungiaans perspectief’. In de rubriek ‘Over de grenzen’ wordt de Deense schrijfster Dea Trier Mørch voorgesteld. Lisetta Stembor bepleit in ‘Kent u Sienkiewicz?’ meer belangstelling voor de Poolse literatuur. Zij laat daarbij enkele mooie vertaalde gedichten van Urzula Koziol aansluiten. Jan van den Weghe analyseert de opvattingen van Sartre over vrouwen en seksualiteit. Uit de kritische en polemische rubrieken selecteer ik nog volgende bijdragen: A. Philippaerts over gedichten van Herman van Veen, J. Welling over poëzie van J. Blaauw en de recente verdrietgolf in de Nederlandse poëzie, en ten slotte een antwoord van J. van den Weghe op de kritiek van Alstein op het opstel van Van den Weghe: ‘De crisis van de Westerse cultuur’.
| |
Bzzlletin
7de jrg., nr. 65, april 1979
‘Boeken aan banden’ is het thema van deze aflevering. Die titel dekt twee complementaire facetten, nl. de eigenlijke censuur en de beperking van publikatiemogelijkheden door de ontwikkeling van het uitgeversbedrijf. Van beide is de eerste de meest spectaculaire, maar de tweede wellicht de gevaarlijkste, de meest heimelijke. Daarover gaat vooral de eerste, zeer interessante bijdrage van Frank van Dijl: ‘Omloopsnelheid 3. Het boekenvak in beweging’. Het is een toch wat onthutsende inventaris van wat de automatisering en schaalvergroting in het boekbedrijf aan consequenties meebrengt. J.F. Vogelaar haakt daarop in met een meer theoretische bezinning. Een serie bijdragen handelt over vormen van duidelijke en/of verdoken censuur in de Duitse Bondsrepubliek: ook al niet zo'n frisse toestand. Bij een inleidend stuk van A. Matthijse en een inventaris van J. Walvis sluiten interviews met en vertaalde fragmenten van P.O. Chotjewitz en P.P. Zahl aan: twee typische slachtoffers van de repressieve psychose. E.J. Groskamp gaat na hoe vrij de boekenkeuze dan wel is in de Nederlandse Openbare Bibliotheek. Dat valt ook al
| |
| |
niet zo best mee. K. van der Leeuw en A.L. Constandse schrijven vanuit cultuurhistorische en sociologische hoek meer beschouwende stukken over persvrijheid en de rol van het boek. T. van Houts sprak met Michael Scammell, hoofdredacteur van het tijdschrift ‘Index on censorship’. De rest van de bijdragen handelt over de toestand in Zuid-Afrika, Latijns-Amerika en Indonesië. Buiten het thema valt een gesprek met Henk Barnard, auteur van jeugdboeken over Suriname en Mozambique, en de Engelse kroniek van J. Brockway.
| |
Appel
4de jrg., nr. 1, maart 1979
J. Brans schrijft enige opmerkingen over ‘Poëzie als taalkunst’, in feite een pleidooi voor het tegenovergestelde. R. Beckers schrijft over de liefdeslyriek van Breytenbach. Bij de gedichten staat verdienstelijk werk van Gie Luyten, G. Florizoone en Gust Faes. In de rubriek ‘Science Fiction en Fantastiek’ wordt de onvermoeibare promotor van het genre, Danny de Laet, geïnterviewd. D.J.L. Coninckx bespreekt enkele jeugdboeken en vervolgt zijn dubbelgesprek met Cyriel Verleyen en Miep Diekmann. Proza van P. Avi en R. Pieters is niet erg overtuigend. Ten slotte nog een portie kritisch en informatief werk.
| |
Hollands maandblad
20ste jrg., nr. 377, april 1979
J.E. Ellemers schrijft een interessant opstel over ‘De Nederlandse maatschappij aan het eind van de jaren zeventig’, onder de titel ‘De verandering wordt stroever’. Ook de situatie van de literatuur wordt zijdelings in dat totaalbeeld betrokken. J.P. Guépin schrijft bedenkingen over ‘argumentatietheorie’ n.a.v. een boek daarover van R.F.H. van Eemeren, R. Grootendorst en T. Kruiger. Verder twee goede verhalen, van H. Drion en A.L. Schneiders, en een voortreffelijke gedichtencyclus van Jos Kunst: ‘Zeven gedichten tegen de dood’. Poëzie van A. Burnier haalt niet het niveau van haar essays.
| |
't Kofschip
7de jrg., nr. 2, april 1979
De dichter Jan Vercammen wordt door Gie Luyten voorgesteld als ‘de tolk van de kosmische emotionaliteit’. In de rubriek ‘Beeldende Kunsten’ wordt aandacht besteed aan de magisch-realistische schilder Piet Vandenberghe, de glazenier en graficus Frans van Immerseel en de beeldhouwster Carmen Dionyse. Gedichten in dit nummer zijn nogal zwak. Verder een tijdschriftenrubriek, informatieve stukjes en een rubriek ‘Boekensignalement’, waarin vooral wordt ingegaan op de ‘Verzamelde gedichten’ van Julia Tulkens.
| |
Heibel
13de jrg., maart 1979
St. Schepers maakt zich nogal boos op onze filmcritici, die ‘De klompenboom’ van E. Olmi zo hemelhoog prezen, ondanks (of dank zij) de afwezigheid van elke ideologische doorlichting van de erin gepresenteerde realiteit. De lezing van L. Tindemans op de Europamanifestatie van de 85ste Duitse katholiekendag (sept. 1978) wordt hier integraal vertaald, en met gerechtvaardigde verontwaardiging ingeleid. P. Claes stelt een boek van Kwant over structuralisme voor, en schrijft een inleiding
| |
| |
tot de theorieën van Julia Kristeva. Naast kortere kritisch-polemische stukjes (over Battus, politieke propaganda, definities van homoseksualiteit in woordenboeken, het gebruik en misbruik van namen, M. Naessens), zijn er enkele belangrijke literaire bijdragen. Ik denk dan vooral aan de ingeleide en geannoteerde vertaling van Eliots ‘The Waste Land’, door Jan Venderinckx. ‘Werk’ is een prozafragment van Jacques Northe. Ten slotte gedichten van S. van Bremt en H. Pernath (al dan niet gepasticheerd).
| |
Maatstaf
27ste jrg., nr. 3, maart 1979
‘De plaag’ is een flauw verhaal van Mensje van Keulen. Evenmin kan proza van W.D. Kuik mij overtuigen. Ook de gedichten zijn al niet te best, met uitzondering dan van een heel goede serie van Eva Gerlach. Martin Ros schrijft over de merkwaardige Poolse sekte van de Mariavieten, n.a.v. een studie daarover door Jerzy Peterkiewicz. A. Willemsen stelt de Braziliaanse dichter Carlos Drummond de Andrade voor.
| |
Kreatief
12de jrg., nr. 5, dec. 1978
A. Dereere stelt de Oostduitse schrijfster Maxie Wander voor, en vertaalde een fragment uit haar boek ‘Guten Morgen, du Schöne - Frauen in der DDR’. S. van den Bremt vertaalde gedichten van de Cubaan Nicolas Guillén. Overigens staat er heel veel goede poëzie in dit nummer: van Johan de Wit, M.J.G. de Jong, Frans Kuipers, Willem Kuiter en R. Jooris. Een autobiografisch prozafragment van L. Abicht ‘De geur van wierook, kippers en traangas’, is overbodig. L. Deflo bespreekt enkele recente literairkritische uitgaven. Verder wordt veel aandacht besteed aan plastische kunst. H. Brutin ontleedt onder de titel ‘Sensualiteit en tederheid’ het werk van André Deroo, en R. Jooris vervolgt zijn ‘Plastisch logboek’ met opmerkingen over o.m. Binus van den Abeele, Beaubourg, Lucassen, Magritte, Morel. Ten slotte stelt E. de Beck de jonge tekenares Rita Cornette voor.
| |
De periscoop
29ste jrg., nr. 6, april 1979
A. Demedts peilt verder in de wereldletterkunde, nu naar werk van Peter Handke en Virginia Woolf. P. de Vree bespreekt de bundel schetsen en verkenningen, ‘Het bed van Procrustes’ van H.F. Jespers. A. van Hageland vervolgt zijn essay over de rederijkers, en D. de Laet bespreekt in zijn filmrubriek o.m. de verfilming van Lampo's ‘Kasper in de onderwereld’. Naast de regelmatige rubrieken met kritische informatie wordt uitvoeriger ingegaan op het werk van de kunstenaars Carl André en Monika Lenssens.
| |
De revisor
6de jrg., nr. 1, febr. 1979
Een extra dik nummer, van 124 pagina's, waaruit ik enkel de belangrijkste bijdragen kan aanstippen. Eerst de essayistische stukken. Tom van Deel had een gesprek met de auteur Willem Brakman. Enige opmerkingen van Wittgenstein over kleur werden vertaald en ingeleid door Willem de Ruiter. F. Bastet heeft het nog eens over de mysterieuze Italiaanse vriend van Couperus en M. Mathijsen schrijft over de eigenaardige relatie tussen F. Haverschmidt
| |
| |
en zijn schrijvend alter ego Piet Paaltjens. P. Verstegen brengt uitvoerig verslag uit over de hele ontstaansgeschiedenis van een vertaling van een Rilkegedicht en W.J. van der Paardt neemt de moeite uitvoerig in te gaan op de Huizinga-lezing van K. van het Reve over ‘Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid’. De beste verhalen zijn van Patrizio Canaponi en D. Meijsing. Ander proza is van F. Kellendonk, D.A. Kooiman en W. Brakman. Een aparte vermelding verdient de bijdrage van H.J.A. Hofland en K. Wessing, ‘Uitzichtloze situaties’: gecommentarieerde foto's van dingen als een trap die ophoudt bij de zoldering, dichtgemetselde ramen, een rat in een val. P. Beers vertaalde dagboekfragmenten van Gombrowicz en F. van Dooren epigrammen van Martialis. Uit het poëzieaanbod selecteer ik verzen van L. Vroman, W.J. Otten, R. Kopland, J. Herzberg en W. van Toorn.
| |
Yang
15de jrg., nr. 2, 1979
Dit nummer gaat voor het overgrote gedeelte over de persoon en het werk van Herman Sabbe, ‘Vlaams musicoloog met Europese faam’. Samensteller Lucien Goethals verzamelde een indrukwekkende reeks bijdragen van vrienden en bewonderaars uit binnen- en buitenland. Opmerkelijk daarbij is ook het ruime aandeel van creatieve huldebijdragen: muziek, poëzie, plastische kunst, van E. Standaert, K. Stockhausen, K. Goeyvaerts, P. Beyls, G. Swimberghe, B. Buckinx, G. Gils, R. de Smet, I. Michiels, J. Bruzdowicz, F. Standaert, L. Goethals, L. de Meester, F. Nuyts en M. Lacharte. Verder opstellen, een interview, een levensloop en een bibliografie. Op de bladzijden die nog resten wordt de hyperrealistische ‘beeldhouwer’ J. Verduyn voorgesteld, en lezen we goede gedichten van J. de Poortere, Boccarossa, J. Denoo, T. Brem, L. Gruwez en J. Schepens.
| |
Varia
- In de V.W.S.-Cahiers (14de jrg., nr. 1, lente 1979) stelt Raf Seys de Frans-Vlaamse dichter René Despicht (1870-1960) voor.
- Als eerste ‘Appel-speciaal’ verscheen een mooi uitgegeven en ook poëtisch niet onaardig bundeltje van Harjo Coumans: ‘Maan over Kreta’.
- In Spektator (8ste jrg., nr. 6, febr. 1979) schrijft Jos van Winden-De Ley over Van Eeden ‘in de rol van stakingsleider en vooral als bedrijfsdirekteur. Daarbij worden tevens lijnen getrokken tussen zijn sociale en literaire aktiviteiten in deze periode’: ‘Van Eeden in sociale zaken’.
- Wetenschappelijke Tijdingen (37ste jrg., nr. 4, okt.-dec. 1978) bevat bijdragen over de correspondentie Pol de Mont - Albrecht Rodenbach, de toneelopvattingen van Dr. J.O. de Gruyter en Ruusbroecs ‘Spieghel der eeuwigher salicheit’.
Hugo Brems
|
|