Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 124
(1979)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
I. Dode moeder
Bezoek ‘Zonnehuis’
je ligt te wachten op het afgesproken uur
het bed gekeerd de schermen neergezet
alsof hier iemand nog op iemand let
de zalen met elkaar verbonden
de tussenschotten uitgespaard
schaamte lijkt volstrekt geen moeite waard
je hebt mij al herkend aan mijn manier van lopen
ik aarzel - doe of ik de drempel zoek
en kom dan naar je toe
elkaar omhelzen kunnen wij niet meer
ik moet je zien te kussen op die enkele plek
waar geen gezwel de afgelopen week is opgekomen
mijn moeder overwoekert cellengroei je stem
of kuch je pijnlijk uit verlegenheid
ik ben meteen de vragen die ik klaar had kwijt
en jij vertelt te snel
over de gek twee zalen verder
die het zonder haar gestorven man niet redt
| |
[pagina 181]
| |
over de vrouw met elefantiasis
die in het versterkte bed vlak naast je ligt
maar nu een weekend thuis is
en over haar daar in haar invalidewagen
die keer op keer met kar en al omvervalt
als zij haar weggegooide tas weer op wil rapen
als je het hebt over de vrouw die bij het raam
onafgebroken ‘zuster zuster’ zit te zeuren
lachen wij samen wat
maar ik verzet mij tegen de behoefte
om met eenzelfde steeds herhaalde incantatie
jou mijn moeder moeder terug te roepen
Sterfbed
1
je ligt getekend door de pijn
je hebt geen woorden nodig
niemand kan afdoende antwoord geven
je hebt het gladgemaakt
met iedereen zoals je zegt
nu wachten uren die te eenzaam zijn
om aan iets anders dan je ziekte nog te denken
wij zitten naast je
zienderogen nemen de gezwellen toe
2
uitgerekend dit moment
lig je moeiteloos met god te praten
niemand is er bij je maar dat zegt je niets
| |
[pagina 182]
| |
uitgerekend jij
die zoveel aan warmte gaf
die je zelf niet kende
ligt nu overwoekerd door de pijn
uitgerekend deze woorden
kan ik je niet geven
gisteren nam je afscheid
het is niet meer te doorbreken
Ineen
de plek waar je ligt
te dicht bij de anderen
je was al niet groot
nu lijk je nog kleiner
het is dom steeds te denken
dat het je stoort
je schikte je toch
in een schrompelend uitzicht
waar ik ook kom
word je verzwegen
wie ik ook spreek
ik hoor niets van jou
je bent zo miniem nu
ik kan je nooit vinden
buiten mijzelf
ik draag je maar bij mij
schuil onder mijn huid
tot je eruit wil
zo was het tenslotte
voor alles begon
al wisselden rollen te duidelijk
| |
[pagina 183]
| |
II. Dode vader
Dode vader
je had niet moeten hoesten toen ik weg was
je was toch met de foto bezig
waarop wij beiden met een glas
de ruimte in je portefeuille net te buiten gingen
ik ging op reis om dichter bij de zon te wonen
en jij bleef in je hoge stoel
die zich gevormd had naar je lichaam
wij groeiden voor het eerst bewust tot bloedverwanten
een enkel maar beslissend tweegesprek bleef achterwege
want toen ik thuiskwam was jij weg
je had een golf van bloed gehoest
en kreeg geen kans zelfs om berusting of je zo vertrouwd verzet
uit te zeggen uit te schreeuwen
ze zijn bezig met je steen en met je portefeuille
ik neem de foto waar ik nog niet klaar mee ben
Grondgebied
dwalen vader dwalen
nagaan waar je nog kan zijn
bijtend op de lippen
om wat werd omgespit
een halve eeuw geleden of nog eerder
had men je hovenier genoemd
jij die aangaf waar een graf
een lang talud een speelplaats of een park
kon worden aangebracht
| |
[pagina 184]
| |
nu ik je sporen naga
vaststel wat je achterliet
dwalend vader dwalend
hebben ze wat jij gemaakt hebt weggewerkt
een enkele vergeten plek verraadt jouw hand
en verder dwalend vader dwalend
beland ik op de plek
die je zelf nog wel bezocht
maar niet ontworpen of gedolven hebt
Vader als ik nu kon zeggen
ik omhels je
let er verder maar niet op
je zou eerst stuurs maar even later
toch verwonderd naar mij kijken
een scheve blik waarin het kind
dat ik nooit in je gekend heb
zich steels zou kunnen vinden
het kan niet meer - je zit hier niet
de dood liep eerst een eindje met je op
en greep je even later bij de keel
vader als ik nu kon zeggen
maar het is niet zo
het zou zo niet gaan
zo goed en zo kwaad het je ademnood toeliet
zou je misschien op mij af vliegen
mij warmen met je tranen
en je schorre stem ‘mijn jongen’
mij troosten als geen ander het ooit kan
| |
[pagina 185]
| |
III. Dode stad
Hermetisch
het laatste woord toch niet gevonden
rouw blijkt even weinig rekbaar
als het donkere kostuum
dat knelt rondom de schouders
van ons werd ik alleen nog merkbaar ouder
geen kind meer nu je bent gestorven
geen kind nog dat de tranen onderdrukt
aan jou zo grondeloos verbonden
ik kijk alleen op ons terug
je was er altijd met z'n tweeën
de deur stond op een kier wanneer ik je bezocht
ik voel de tocht tot in mijn botten
de deur sloeg veel te vroeg hermetisch dicht
Dr. Boslaan 17
toen jullie meubels werden weggehaald
het waardevolle van de hand gedaan
gebruiksvoorwerpen werden weggegeven
zorgde ik wel dat ik ergens anders was
ik hield een sleutel achter
toen anderen in opgeruimde stemming
melding kwamen maken van hun plannen
omdat het pand voor hen bestemd was
het huis eenmaal ontruimd
zou ik het liefste puin zien
weten dat er meer werd afgebroken
an alleen twee levens
| |
[pagina 186]
| |
de anderen - ze kwamen binnen en ze wonen er
zij zitten stelselmatig op dezelfde plek
die jullie steeds zo leek te kenmerken
ik weiger het te wennen aan mijn weerzin
Rust in het wit
waarin je je wilde
laten omringen
kleine farao-vader
die de zon vergat
rust uit de pijn
die je te lijf ging
ontmantelde moeder
bloedmonument
samen verlaagd
aan de aarde gegeven
je smeekte geen dag
meer of minder af
rust in het licht
hoe mild het ook maakte
beiden gebed in
het stille vanzelf
rust in het wilde licht
|
|