onder water altijd groter. Naarmate hij de lamp op de keldertrap naderde, zag hij beter. Alsof Erik was gaan zwemmen, hing aan een haak een groene trui, jeans, een oranje draad. Tegen de muur stonden lichtbruine laarzen met zeer dunne zolen.
Terwijl Anja voorliep naar de slaapkamer en hij de trap opstapte, drong de kilte van het lichaam door hem heen. Hij herinnerde zich hoe hij en Erik in de zomer 's nachts de koelte van de droge kelder opzochten, hoe ze op de treden sigaartjes rookten of rijstpap snoepten. Soms moesten ze snel het licht doven, als hun vader dronken de trap opstommelde onder het zingen van zijn lijflied: If I had a hammer. Wat later riep moeder dat hij haar sloeg.
Op de slaapkamer legde hij Erik neer en voelde de weke vingers glijden. Op de muur zag hij opnieuw de twee handen boven het bed. Op de terugreis uit Nice hadden ze gezien hoe uit een verongelukte autobus twee jongetjes werden weggedragen in een doorzichtige plastiekzak. Twee verschrompelde jongetjes die elkaars hand vasthielden.
Onwillekeurig was Johan nadien in de tuin gelopen, de lievelingstuin van hun grootvader. De lieve man rook altijd naar nat linnen, droeg geen kousen in zijn hoge schoenen, zat graag in de zon tegen het toilethuisje. Grootvader vertelde, hoe hij de luiers van Gust, hun vader, had leeggeraapt en een en ander in het toilet mikte. Ze hadden schril gelachen als ze hoorden dat Gust, zijn jongen, haastig voor school, zijn handen waste terwijl hij urineerde. Gust had op een zomeravond - ze meenden dat het regende - op het glazen afdak geplast vanuit zijn venster. Een wildeman, een ontembaar dier.
Toen de lieve man begraven werd, hadden de tweelingbroers aan het graf van grootvader uit een snuifblikje een grote kever, een vliegend hert, vrijgelaten. Hun vader, de wildeman, had geschreid, eerst het rechteroog. Vader had aan zijn oor gewreven, onopvallend het bruine, vlezige wratje in zijn hals betast.
Anja vroeg Johan alles te willen regelen voor de begrafenis van Erik. Het klonk alsof ze in zijn oor telefoneerde. Het huis begon hem fel te hinderen. Het zag er opzettelijk slordig uit. Er zat een trapneus los, gele tennisballen lagen overal te rijden. Het hinderde hem alsof dit sterven beter voorbereid had moeten worden. Hij deed wat hij kon om het goed te maken.
Anja deed niets. Ze bewoog nauwelijks. Met twee spitse vingers tastte ze aan het steentje in de trouwring, een steentje zoals de kleine oorbellen. Als de poot van een hooiwagen leidde het zijn aandacht af van haar grote ogen.