Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123
(1978)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 598]
| |
Jan W.M. Weyts / Een prins van Frankrijk en het zoet Navarre
| |
[pagina 599]
| |
hij slechts gedeeltelijk gelijk: de gedichten van De Bourbon zijn inderdaad helder, begrijpelijk en zonder storende verfraaiing of dikdoenerij. Nooit liet De Bourbon zich verleiden om aan modegrillen mee te doen. Hij bleef steeds zichzelf, op verscheiden manieren de eenvoud zelve: eenvoudig in zijn taal, zijn beeldspraak, zijn versbouw. Gedeeltelijk echter heeft De Groot ongelijk. Immers, misschien heeft De Bourbon, juist door die volgehouden eenvoud, te veel kansen gemist om een literaire topfiguur te worden. Materiaal om te dichten had hij genoeg en daarom is het zo jammer dat hij het vaak te summier uitwerkte. Een geschikt middel als de beeldspraak gebruikt hij natuurlijk wel, maar bijna nooit gaat hij ‘tot op de bodem’. Als traditioneel dichter bleef hij tot in zijn laatste gedichten vrij consequent het eindrijm gebruiken, en helaas, niet altijd zonder zich af te vragen of het wel functioneerde. Bij sommige gedichten vraag je je soms ontzet af hoe het mogelijk is geweest dat een man met zijn talent de mogelijkheden net weer niet ten volle te baat nam. Vaak leren dichters ons dat een eenvoudig en ongecompliceerd gedicht een geniaal kunstwerk kan zijn, omdat het ons, op welke manier dan ook, verrast. En juist deze verrassing ontbreekt te vaak bij De Bourbon. | |
2.Louis Jean Henri Charles Adelberth de Bourbon werd op 27 december 1908 te Renkum geboren. Hij bestudeerde de familietragedie zeer intens en na de dood van zijn vader Henri Charles Edouard de Bourbon, maakte hij onder de naam van koning Louis Adelberth aanspraak op de Franse troon. Hij leidde een avontuurlijk leven, waarvan een beschrijving vele pagina's zou vullen. In deze bijdrage volstaan wij met enkele punten. Louis de Bourbon bezat een zeer grote liefde voor zijn moeder (Caroline Anna van Kervel, 1875-1920), hij haatte zijn vader en bleef zijn leven lang een onrustige zoeker. Na zijn middelbare studie te Pey-Echt studeerde hij rechten aan de katholieke universiteit van Nijmegen. In 1933 slaagde hij cum laude, maar vond in die crisisjaren aanvankelijk geen werk. Door een relatie werd hem een redacteurschap bij De Gelderlander bezorgd tegen een bescheiden jaarwedde. Al spoedig vertrok hij als journalist naar het voormalige Nederlands-Indië en trad daar in dienst van De Soerabaja-courant. In 1938 keerde hij terug naar Nederland en werd benoemd tot burgemeester, eerst van Escharen en Langenboom, later van Oss. Hij maakte zich tijdens de Tweede Wereldoorlog verdienstelijk in het verzet. Na de oorlog gaf hij het burgemeestersambt eraan en na een kortstondig directeurschap van een verzekeringsmaatschappij besloot hij zich geheel aan de literatuur | |
[pagina 600]
| |
te wijden. Ook vulde hij zijn tijd met het houden van lezingen over de zaak Naundorff, waardoor hij vele plaatsen in Nederland en vooral in België bezocht. De laatste jaren van zijn leven waren allesbehalve gelukkig. In 1970 ontdekten de medici dat hij leed aan kanker. Zijn echtgenote Gudrune Marie Naumann stierf in hetzelfde jaar aan deze ziekte. De Bourbon vereenzaamde: zijn drie kinderen Charles, Henri en Amélie waren naar Canada geëmigreerd, zijn huisgenote en verzorgster barones Clementine von Paisz moest wegens een hersenbloeding in een inrichting worden opgenomen en vele van zijn vrienden werden door de dood overvallen. Zijn lichaam sleepte zich voort tot 8 januari 1975. Enkele maanden daarvoor was zijn laatste dichtbundel (Verzamelde gedichten) verschenen. Vrienden hebben zijn leven proberen te beschrijven. Schrijvers als Jan H. de Groot,Ga naar eind6. Ben van Eijsselsteijn,Ga naar eind7. Antoon Coolen,Ga naar eind8. Anton van DuinkerkenGa naar eind9. en vele journalisten, waarvan we zeker Wim WennekesGa naar eind10. moeten noemen, hebben getracht stukjes aan te dragen voor de interessante legpuzzle die het leven van Louis de Bourbon was. Geen van de genoemde auteurs waagde het echter om zélf alle stukjes van de legpuzzle neer te leggen, want daarvoor was hij te ingewikkeld. Iedereen leek te wachten op een autobiografie, die er helaas, ofschoon De Bourbon er het plan voor had, nooit gekomen is. | |
3.Laten we ons nu beperken tot zijn literair werk en in het bijzonder tot zijn dichtwerk, dat ongetwijfeld het meest belangrijke deel ervan is. Na een geslaagde debuut, waarvoor hij lof oogst van o.a. Greshoff,Ga naar eind4. Van DuinkerkenGa naar eind11. en in tweede instantie van Knuvelder,Ga naar eind12. en na zijn toetreden tot de redactieraad van De GemeenschapGa naar eind13. vloeien de eerste, zijn persoon kenmerkende gedichten uit zijn pen. Wie de moeite neemt om de bundel Verzamelde gedichten te raadplegen, kan de boeiende ontwikkelingsgang meemaken, want in dit boekwerk vindt men alle gedichten op een kleine zeventig na. Centraal staan de zeven ‘Zelfportretten’, waarin de dichter zich steeds weer uitspreekt als erfgenaam van de Naundorff-last. Het ‘Eerste Zelfportret’ (1938) is een van de bekendste gedichten van de auteur. Het is een mooi sonnet, dat De Bourbon ook in het Frans vertaald heeft. In deze taal klinkt het nog melodieuzer, maar laten wij ons aan de Nederlandse versie houden. De hele problematiek van het familiefatum vinden we in dit (vroege) gedicht terug. De eerste strofe spreekt meteen al heel duidelijk van het heimwee naar vroegere, betere tijden. De dichter verlangt naar koninklijke waardigheid, d.w.z. naar het historische recht. Hij is: ‘Een prins van Frankrijk en het zoet Navarre’. Zo luidt de trotse aanhef van dit ‘Eerste | |
[pagina 601]
| |
Zelfportret’. Aanmatigend? Niet in het minst: voor De Bourbon wàs Karl Wilhelm Naundorff Lodewijk XVII en als zijn achterkleinzoon meent hij het recht te hebben deze opvatting, ook d.m.v. een gedicht, te verwoorden. ‘Een prins van Frankrijk en het zoet Navarre’ dus. Een dualiteit die Van Duinkerken reeds eerder uitgewerkt heeft in zijn artikel: ‘Het zoet Navarre’. Prins van Frankrijk staat dan voor: ‘het zichtbare, aardse koninkrijk’ en Navarre voor ‘het innerlijke, telkens vruchtbare, het zoete’. Onze vrije vertaling, die gestaafd wordt door uitspraken van de auteur zelf, is: Frankrijk is identiek met de zware verantwoordelijkheid om de erfaanspraken te moeten handhaven, Frankrijk is ook de verzamelnaam voor de spotters die niet in Naundorff willen geloven. Frankrijk is ook de belichaming van het verkrachte recht. Het zoet Navarre daarentegen is het domein van de dichter: het is zijn rotsvaste overtuiging, zijn samenstel van dromen en verlangens; van allerlei gevoelens, die hem gelukkig kunnen maken. Het werd meer en meer een ontoegankelijk gebied en daardoor gaat het de vorm aannemen van een aards paradijs. In zijn jeugd was Henegau (het kasteeltje, gelegen bij Hasselt, dat bewoond werd door de familie De Bourbon rond de Eerste Wereldoorlog) het zichtbare, tastbare zoet Navarre. Daarom moest De Bourbon ook de dichter van de jeugdherinnering worden. In 1952 laat hij dan ook de bundel Voor haar alleenGa naar eind14. verschijnen. Wie deze bundel gelezen heeft, weet dat hij een ware dichter heeft gehoord, die op een bijzondere wijze de zo belangrijke verhouding moeder-kind heeft getekend. Om met Ben van Eijsselsteijn te spreken: ‘Jeugds kasteel hebben wij allen gekend, ook de mensheid als zodanig en de droom is ons, ieder afzonderlijk en allen tezamen, eigen: de droom van iets, dat goed en schoon en gaaf geweest moet zijn en dat ééns wéér zal moeten worden, willen wij ons ooit hersteld vinden in de ware staat waartoe wij als Mens en als mens onder mensen werden geschapen.’Ga naar eind15. Voor haar alleen bevat twintig gedichten, jeugdherinneringen, waarbij de rol die zijn moeder in het geheel speelde, dominant is. Wanneer de dichter ze componeert, is het kasteel, het gazon, de hond, het speelgoed en vooral die wonderlijke vrouw, zijn moeder, verdwenen. Het zichtbare Navarre is niet meer en zal nooit weerkeren. We keren terug naar de ‘Zelfportretten’. Was het eerste trots van toon, ondanks de weemoed in de derde strofe, geheel anders klinkt het ‘Tweede Zelfportret’ (1941). Hierin verbaast de dichter dat de gloed van weerbaarheid tegenover alle sceptici nog straalt. Hij spreekt van het moment dat ‘de tijd herstelt’ en voelt zich een zwerver, een zeeman, een vlieger, die echter alleen maar naar rust verlangt: m.a.w. de dichter wil nog steeds het eindpunt van de ‘zekerheidsreis’ bereiken, maar hij voelt wel steeds meer | |
[pagina 602]
| |
tegenzin. Alles lijkt zo nutteloos, zo vermoeiend. Hij krijgt meer oog voor het relatieve: ‘De prins van Frankrijk’ is ook: ‘een zeer eenvoudig man die rookt en lacht
en die zijn kinders op het schoolplein wacht.’
‘Zelfportret III’ en ‘Zelfportret IV’ (resp. 1947 en 1952) spreken van de eenzaamheid, die hem steeds meer gaat kwellen. Hij voelt zich in zijn strijd alleen gelaten en mijmert over de rol, die zijn ouders in zijn leven gespeeld hebben. In het ‘Zesde Zelfportret’ (1958) spreekt hij over een spiegel, ‘die verweerd raakt’. De vertrouwde voorwerpen om hem heen worden oud, maar het meest tragische is dat dat ook en vooral voor hun eigenaar geldt. Het ouder worden is een gevoel, dat iedere man van middelbare leeftijd leert kennen. Bij De Bourbon echter komt daar nog bij, dat hij gaat beseffen dat hij de strijd met de tijd steeds duidelijker gaat verliezen. Ieder spoor van aftakeling, ieder ziektesymptoom maakt de kans om in het bezit van zijn naam te komen kleiner. Toch zal hij tot het laatste toe volhouden: ‘Mond, ogen, heel het beeld fluistert: te laat,
de wereld overwon, maar ik zal ééns nog klinken
in een vervoerend lied van liefde en haat.’
(‘Zelfportret VII’, 1964)
Na de erfaanspraken en de jeugdherinneringen willen we ten slotte aandacht besteden aan het derde hoofdthema van zijn poëzie: de dood. We stipten al aan dat de dichter vreesde ‘in tijdnood’ te zullen raken. Kon hij in zijn eerste bundels nog goedmoedig over de dood spreken, in zijn laatste gedichten wordt zijn toon grimmig. Zelfs God spaart hij niet meer! In 1970 ontvalt zijn echtgenote Gudrune hem en hij weet dat zijn lichaam aan dezelfde ziekte lijdt. In het gedicht ‘In Extremis’ zegt hij: ‘Ik roep en luister. - Gij, die alles hoort en ziet
áls Gij bestaat: o, wreek U niet.’
En even later vraagt de dichter zelfs een teken van Zijn bestaan: ‘geef mij een teken - zie, dit hart ligt bloot -
en vraagt en smeekt: geen redeloos geloof
uit zwakheid of om vredes wil desnoods, -
neen, geef mij 't eerlijk en oprecht bewijs
dat er een doel bestaat voor deze aardse reis
voor deze dwaze tocht, die leven heet.’
De Bourbon zoekt in zijn sombere filosofie over de dood een verantwoordelijke, nl. God. God is de enige die de waarde van de dood, liever gezegd van zijn dood kent, en vaak roept de dichter Hem aan, het geheim (gedeel- | |
[pagina 603]
| |
telijk) te ontsluieren. Voor de achterkleinzoon van Naundorff was de dood, zelfs in de bloei van zijn leven, een spookbeeld van onmenselijke afmetingen. Alleen God kan hem helpen, en dat gebeurt nu juist niet. Daarom is het zeer te begrijpen dat hij om een teken vraagt, maar wie het zo expliciet doet als hij moet zeer radeloos zijn. Hoe dichter zijn levenseinde in zicht komt, des te geringer zijn houvast wordt, zoals het gedicht ‘Nieuwe afgrond’ bewijst: ‘Sterven is wisseling; sterven is overgaan
van schijn in andere schijn langs altijd eendere baan.’
Het sterkst komt dit tot uiting in het gedicht ‘Oprecht verwijt’, het scherpste gedicht dat de zachtmoedige dichter ooit geschreven heeft en waarin hij God openlijk de oorlog verklaart. Het wijkt zó af van al zijn andere gedichten, dat het vele vrienden en bekenden geschokt moet hebben:Ga naar eind16. ‘Telkens als ik wat wil schrijven
komen slechts deze woorden boven:
ik kan niet meer in Jou geloven!’
(...)
‘waarom liet gij mij zo, zó eenzaam in de nacht?
stort mij dan liever in Uw hel
of in 't niets - ik wacht.’
En dan denken wij nog even terug aan het reeds genoemde gedicht ‘Nieuwe afgrond’, waarvan de slotregels luiden: ‘Het is omdat in mij een angst geboren is en groeit
dat eerstdaags deze ster eensklaps wordt uitgeroeid.’
Wat hij in deze twee laatste regels zegt, is precies datgene wat zijn gehele leven vergald heeft. Het gehele oeuvre van De Bourbon is een poging om de vergankelijkheidsidee te beschrijven. Het concrete geluk, vooral de liefde, wordt bij hem steeds overschaduwd door het zeker weten dat het van voorbijgaande aard is. Hoe groter het geluk, des te groter de kater, als men er in minder gelukkige tijden aan terugdenkt.Ga naar eind17. Het meest verschrikkelijke van de dood is het feit dat men definitief het slachtoffer van de vergankelijkheid wordt. Wie zó naar zijn sterven toe ‘leeft’, zal het ongetwijfeld zeer moeilijk hebben met zichzelf en eventueel met God in het reine te komen. Ten slotte ging de dichter Louis de Bourbon aan die smart ten onder. De beschrijving hiervan is het eigen geluid van de eenvoudige, doch vaak ontroerende poëzie van een ten onrechte vergeten dichter. |
|