Ik besloot, aangezien de muntregen in de waterpartij met de dag drukker werd, het vijvertje periodiek te doen leegmaken en de opbrengst aan het blindeninstituut van de stad te schenken. In Rome zorgen de straatjongens ervoor dat de Trevifontein er elke morgen netjes uitziet. Het was verbazend hoeveel dollars we collecteerden en ik kreeg complimenten in de lokale pers.
In Kongo gebruikte men een prachtige uitdrukking voor de nachtwakers: ‘dormir sentinelle’, want dat deden die zwarte heren. In het gebouw in Montreal was die waakdienst toevertrouwd aan kandidaat-gendarmen uit het vaderland. Het waren flinke jongens, meestal een eind groter dan ik, die er met hun witte brandebourgs indrukwekkend uitzagen. Die kleine Frans-Canadese kneuten waren er gek op en lieten zich graag in hun armen kieken. Allemaal reclame voor het verre vaderland. De vedette was Pieter Cootmans, een boom van een jongen. Alleen was hij oerdom, in feite stompzinnig, maar uitermate decoratief. Eens, toen ik 's nachts in het paviljoen rondliep, had ik hem op een sofa in mijn kantoor aangetroffen, op zijn kousevoeten en een pocketboek lezend. Ik was benieuwd te weten wat hij las. Het was een romannetje, in grote letters gedrukt, waarin de held in de eerste tien bladzijden vier geliefden overmeesterde, langs voor, langs achter, waarin hij zijn zaad uitstortte in hun mond en in hun oor. Ik joeg hem mijn kantoor uit en wierp hem zijn schoenen en zijn pornografie achterna. Er zijn toch grenzen. In Brussel zegt men: Il y a des bornes aux limites. Later had ik ietwat spijt dat ik dat luie loeder zo wild had behandeld maar toen ik buitenkwam en de uitbundige Canadese jeugd in groepjes hoorde zingen: ‘O Canada, o Canada’, kalmeerde ik weer.
Elke laatste dag van de maand werd de opbrengst van de waterpartij, stukken van tien cent, quarters van 25 cent, soms hele dollars, in grote zakken naar het blindeninstituut gebracht. Er kwamen hostesses en fotografen bij te pas. Mijn landgenoten genoten een groot populair succes.
Helaas, op een nacht bracht de commandant van de kandidaat-gendarmen mij verslag uit over een betreurenswaardig feit. Hij had Pieter Cootmans betrapt toen hij op zijn blote voeten uit de waterpartij stapte en een aanzienlijk aantal Canadese quarters had opgevist. Ongeveer vijftig dollars. Ze zaten nog vochtig in zijn zakken.
Wat kon ik doen, ik die het gezag voerde in het paviljoen?
Ik kon hem het geld afnemen, zijn loon halveren want die heren leefden gelijk ‘grands seigneurs’ en gingen naar bed met al die hysterische Frans-Canadese kneuten die zo graag witte brandebourgs zagen. Neen, ik was niet jaloers op hun succes. Het liet me ijskoud. Maar iets moest ik doen om mijn gezag te doen gelden en te handhaven. Dat was mijn plicht.