Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123
(1978)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
José Boyens / ‘Sienjaal’
| |
[pagina 280]
| |
op de hoogte stelt. Oscar Jespers getroost zich grote moeite voor het tijdschrift; mede uit zijn inspanningen blijkt dat de periode van deze brieven beschouwd moet worden als een hoogtepunt in de vriendschapsrelatie tussen hem en de dichter. | |
De solidariteit van de groep-SienjaalWat was nu de reden dat Paul van Ostaijen, nog wel in het buitenland, zo graag een tijdschrift wilde oprichten? Zijn onmiddellijke bedoeling was steeds over publikatiemogelijkheden te beschikken in een periodiek waarvan hij zelf artistieke kwaliteit én richting kon bepalen. Weliswaar ontbrak het hem niet aan verzoeken om publicitaire medewerking, maar deze wees hij bijna alle van de hand, omdat niveau of richting van het betreffend tijdschrift hem niet bevielen; soms wees hij beide af. Zo ging het met Lumière (1919), Ça Ira (1920) en Sélection (1920). Als Het Roode Zeil (1921) hem uitnodigt, wil hij, solidair, eerst overleggen met de gebroeders Jespers.Ga naar eind1. Bovendien wierp Paul van Ostaijen zich op als verdediger van de kunst van Oscar en Floris Jespers en Paul Joostens, tevens als theoreticus van de groep-Sienjaal. De drie vrienden aanvaardden hem unaniem als woorvoerder-hoofdredacteur, want in de brief van 20 november 1920 meldt Oscar Jespers: ‘Ik moet je nog zeggen dat de vergadering u leider koos. Uwe beoordeling is beslissend in diskussiegeval.’ | |
De naam SienjaalDe keuze van de naam Sienjaal - die het won van KatakloempGa naar eind2. - zal bepaald zijn door de titel van Van Ostaijens tweede dichtbundel Het Sienjaal (1918), die in de literatuur in Vlaanderen (en indirect in Nederland) een aanzienlijke invloed zou uitoefenen. Vervolgens ging de naam over op de uitgeverij van de broers Jespers en Paul van Ostaijen. In 1919 bezorgde ‘Het Sienjaal’ 6 Linos van Floris Jespers, met een voorwoord van Paul van Ostaijen, en in april 1921 zou er, dank zij de zorgen van Oscar Jespers, Van Ostaijens derde dichtbundel Bezette Stad verschijnen. Onder het motto ‘Sienjaal’ zond Oscar Jespers vóór 1 december 1920 zijn beide ontwerpen in voor een grafmonument voor de activistische student Herman van den Reeck, die op 11 juli 1920 tijdens een betoging door een niet gericht schot van de politie werd getroffen. (Van Ostaijens gedicht ‘In Memoriam Herman van den Reeck’ werd geplaatst in Ruimte, 1920, nr. 8-9, 100 en later opgenomen in De Feesten van Angst en Pijn.) | |
[pagina 281]
| |
In januari 1921 moet Paul van Ostaijen een ironische (geprikkelde?) brief naar Oscar Jespers geschreven hebben (de brieven van Paul van Ostaijen aan Oscar Jespers zijn waarschijnlijk verloren gegaan), want op 28 januari 1921 begint Oscar Jespers zijn brief met ‘Wie het in Sienjaal nog goed meent bedankt u voor uw zelfmoordpropositie onderoverste of goed schrijver. Hier zijn menschen die zoo weinig noodig hebben om zich mee te verzuipen en in oogenblikken als nu konden wij voorstellen als die missen. Gooi uw vuilnisbak niet voor Sinjaals deur!’ Het tijdschrift Sienjaal blijkt hier, na maandenlange formatiepogingen, zowel een begrip als een ideaal. Het lijkt mij mede daarom juist, om de vier beeldende kunstenaars en hun theoretische begeleider aan te duiden als de groepering van het Sienjaal, mits de jaargenoot en vriend van Paul van Ostaijen van het Antwerps Atheneum, René Victor, hierbij wordt inbegrepen. Hij nam deel aan de bijeenkomsten van de vrienden (niet aan de oprichtingsvergaderingen) en was medecorrector van Bezette Stad. | |
Concurrerende tijdschriften en groeperingenIn de brief van 28 januari 1921 snijdt Oscar Jespers een netelig onderwerp aan: ‘Moeten dingen als niet medewerken van ons aan Ruimte Ca-ira Lumière nog besproken worden, als wij Sienjaal geven? Moet er nog aangedrongen worden dat de redaktie niet exposeert in kringen die wij bevechten als Sélection die glad tegenover ons staan.’ De hier geciteerde tijdschriften en de galerie moeten, van Sienjaal-standpunt gezien, in drie groepen verdeeld worden. Lumière en Ça Ira wees Paul van Ostaijen af omdat ze in Vlaanderen door hun verschijnen het Frans propageerden. Aan Lumière werkte Paul Joostens eenmaal mee; hij vervaardigde illustraties voor zes nummers van Ça Ira, Floris Jespers voor twee nummers. Ruimte verdedigde de Vlaamse taal en cultuur en was daarom voor Paul van Ostaijen in principe acceptabel. Het tijdschrift bekende volgens Van Ostaijen echter onvoldoende kleur in artistieke richting; zo sloot het het impressionisme niet bij voorbaat uit. Vandaar dat Paul van Ostaijen erin publiceerde bij gebrek aan een beter onderkomen. Ook Paul Joostens, Jos. Léonard en Floris Jespers werkten eraan mee. De enige die aan geen enkel ander tijdschrift dan Sienjaal medewerking wenste te verlenen, was Oscar Jespers. Bedekt verwijt hij Paul van Ostaijen dat hij niet uitsluitend kiest voor Sienjaal: ‘Nu wordt mij reeds gezegd als ik voor inschrijving kom, Waarom Sienjaal kopen - In Ruimte lees ik P.V. Ost. zie ik P.J. Fl. Jesp. Jos Leonard’. | |
[pagina 282]
| |
De relatie van de mannen van Sienjaal tegenover Sélection, galerie en tijdschrift, was complex. Paul van Ostaijen verwierp het gebruik van het Frans door de twee Vlaamse redacteuren, Paul-Gustave van Hecke en André de Ridder; ook wees hij het expressionisme af dat zij verdedigden, nl. de kunst van Gustaaf de Smet, Constant Permeke (en Frits van den Berghe). Doordat het volle licht van de publiciteit op deze drie kunstenaars gericht werd, kwam de Sienjaal-groep ten onrechte in het donker terecht, zo meende Paul van Ostaijen; een eigen tijdschrift zou de wanverhouding kunnen herstellen. Aan de tentoonstelling waarmee Sélection voor het eerst sinds de oorlog alle artistieke krachten wilde mobiliseren, namen ook Oscar en Floris Jespers deel, evenals Paul Joostens; ze werd van 24 juli tot 12 augustus 1920 gehouden te Antwerpen in het Koninklijk Kunstverbond. Uit de brieven van Oscar Jespers blijkt dat er omstreeks 26 juli een incident voorviel waarbij zijn inzending betrokken was; als gevolg daarvan trok hij zijn vier experimentele beelden terug. In tegenstelling tot Floris Jespers en Paul Joostens exposeerde Oscar Jespers daarom niet op een door Sélection te Brussel georganiseerde tentoonstelling in de herfst van 1920 (van 18 september tot 8 oktober). Tegenover Sélection, galerie en tijdschrift, is er dus evenmin sprake van eensgezindheid bij de Sienjaal-groep als tegenover de andere tijdschriften; de solidariteit had geleden omdat verschillende kunstenaars individueel erkenning zochten, zo nodig in rivaliteit met anderen van de bentgenoten. - Een dieper liggende reden waarom Paul van Ostaijen en Oscar Jespers met zo'n hardnekkigheid probeerden een eigen tijdschrift op te richten was, dat zij hoopten door de aandacht te vestigen op werk en betekenis van de eigen groep een leidende rol te kunnen spelen in het culturele leven in Vlaanderen. En daarvoor was het nodig Sélection - dat succes had - voorbij te streven, tot in het buitenland toe. Op 17 maart 1921 schrijft Paul van Ostaijen vanuit Berlijn-Halensee aan Eugène de Bock, redacteur van Ruimte, welke bedoeling hem met het oprichten van Sienjaal voor de geest stond: ‘1o: een streng-kunsttijdschrift 2o daardoor voor het artistieke leven in Vlaanderen ook in het buitenland bewijzen. (...) Mijn doel was dus tegenover Selection iets te zetten, dat artistiek strenger, ergo voor Vlaanderen zou getuigen tegenover de Patchouliheren van Selection. Ongeveer zo: hier is Sienjaal, daar Selection, vreemdeling, oordeel nu zelf.’Ga naar eind3. | |
[pagina 283]
| |
Jozef Peeters en de groepering van Moderne KunstIn Antwerpen was sinds 1918 de schilder Jozef Peeters (1895-1960) zeer actief op het gebied van de beeldende kunsten. Met enkele anderen richtte hij op 14 september 1918 de kring Moderne Kunst op, die tentoonstellingen en lezingen organiseerde. Als voorman van Moderne Kunst, dat in het bijzonder de abstracte kunst verdedigde, organiseerde hij met de architect Huib Hoste en Jos. Léonard op 10 en 11 oktober 1920 te Antwerpen het Kongres voor Moderne Kunst. - Mét Paul van Ostaijen was Jozef Peeters in Antwerpen het beste op de hoogte van wat het buitenland aan nieuwe richtingen bood op het gebied van de beeldende kunsten (in 1918 correspondeerde hij al met F.T. Marinetti) en hij wilde evenals Van Ostaijen een leidende rol spelen op het gebied van de beeldende kunst. Jozef Peeters, die zijn atelier had in de Wijngaardstraat boven café De Zalm op dezelfde verdieping als Floris Jespers, kende Floris van nabij en had bezwaar tegen zijn figuratieve schilderwijze maar vooral tegen zijn persoon. De sobere Jozef Peeters, die omstreeks 1914 belangstelling koesterde voor theosofie en die vegetariër was, wees het uitbundige gedrag van levensgenieter Jespers af. Mede omdat Paul van Ostaijen ook in een later conflict met Jozef Peeters principieel koos voor ‘weggenoten’ van het Sienjaal, was overeenstemming tussen Peeters en de Sienjaal-groep uitgesloten. - In 1959 zei de schilder in een interview: ‘Paul van Ostaijen(s) (...) expressionisme en zijn vriendschap met de Jespersen, die nogal diametraal tegenover ons stonden, was echter wel eens hinderlijk’.Ga naar eind4. Gerrit Borgers gaf als zijn oordeel dat Jozef Peeters in gesprekken ‘steeds de neiging (had) de rol en betekenis van Van Ostaijen te relativeren’.Ga naar eind5. In het Antwerpse tijdschrift Het Overzicht - dat dank zij het mede-redacteurschap van Jozef Peeters vanaf november 1922 zou uitgroeien tot een avant-gardetijdschrift dat principieel de abstracte kunst zou verdedigen - verscheen in 1921 van Jozef Peeters het artikel ‘Gemeenschapskunst’ waarin hij het impressionisme, kubisme en expressionisme afwijst, maar ook het zuiver beelden (van Theo van Doesburg) en ‘alle bespiegeling over ideo- en physioplastiek’.Ga naar eind6. De tegenstelling tussen ideo- en fysioplastiek vormde één van Van Ostaijens belangrijke kunsttheorieën. - Ook de cercle van Jozef Peeters in Antwerpen deed zich aan de mannen van het Sienjaal voor als vijandig en was als bastion belangrijk genoeg om te bestrijden en - zo mogelijk - in te nemen. | |
[pagina 284]
| |
‘Sienjaal is een afgedane zaak’ - ‘wie zwijgt is dood’In de brief van 28 januari 1921, waarin Oscar Jaspers zijn bezwaren uit tegen het meewerken aan andere tijdschriften van ‘de redaktie’ van het Sienjaal, somt hij de namen op van 20 abonnees in spe (eerder, op 22 januari, van 8) en schrijft dan: ‘Dat is alles. Wat belangstelling niet [?] (...) Ze laten ons rotten. Ik ontving sedert verschillende dagen geene enkele inschrijving meer niets meer. Is 't gedaan?’ Op 10 februari 1921 geeft Oscar Jespers blijkbaar zonder voorafgaand overleg met Paul van Ostaijen een beslissing door: ‘Voilà! Sienjaal is een afgedane zaak. S. komt er niet - nooit! De kleine belangstelling bij 't publiek en een groot meeningsverschil in de redaktie, bij de menschen die S dus zouden moeten opwerken zijn daar de reden voor. Op 't oogenblik blijven twee menschen konsekwent aan 't manifest - gij en ik.’ Uit deze laatste zin blijkt dat zowel Oscar Jespers als Paul van Ostaijen over een standvastigheid beschikten die de andere kunstenaars van de Sienjaal-groep in mindere mate bezaten. Beiden houden vast aan een eenmaal gesteld doel. Beiden zijn bereid daarvoor werk te verzetten (Paul van Ostaijen schreef de tekst voor de circulaire van Sienjaal, een principiële beginselverklaring). Beiden tonen een grote ernst t.o.v. hun artistieke werk. Van Ostaijens ‘voorstelling van de beeldhouwer Jespers’ wordt gestoffeerd door twee ‘maximes’: ‘Zich stil kunnen houden in een kamer’ (Pascal) en ‘Geruime tijd, in dezelfde richting, gehoorzamen’ (Nietzsche);Ga naar eind7. de tweede uitspraak heeft ook geldigheid voor de kunsttheoreticus Paul van Ostaijen en m.i. meer voor de dichter dan tot nu toe werd aangenomen. Ik meen dat de affiniteit van Paul van Ostaijen met Oscar Jespers groter was dan die met andere kunstenaars van de Sienjaal-groep, ook al ontstond er om politieke reden enige tijd verwijdering tussen hen.Ga naar eind8. De diepe teleurstelling en geëmotioneerdheid van Oscar Jespers na maanden van inspanning blijkt behalve uit de inhoud, uit de vele herhalingen en korte zinnen van het volgende citaat: ‘Het was dus onzinnig nog langer plan S. uit te geven, vast te houden. Wij hebben het dan ook de nek omgedraaid. Wij verschijnen dus niet. Niet is nooit in dit geval. Niet is weg voor ons. Zwijgen wij dan kunnen wij gerust hier weg. De andere groeien over onzen kop. Dus wie zwijgt is dood.’Ga naar eind9. Ook de laatste keer dat het tijdschrift Sienjaal in de brieven van Oscar Jespers ter sprake komt, klinkt de teleurstelling duidelijk door in de woorden die ongeïnteresseerdheid voorgeven: ‘Ik heb u vandaag aanbevolen opgezonden alles wat gij aan kopij gezonden hadt voor Sienjaal. Ieder krijgt zijn bollen terug en wij spelen geen koken-eten meer. Of ik zou publiceeren | |
[pagina 285]
| |
in Ruimte? Neen (...). (...) Ik wil niet beroemd worden. Of ik een rol speel in Vlaanderen kan mij niet verdommen. Ik voel dus geen publiceeren noodwendigheid meer. Na 2 fiasco Sienj. ben ik weer op mijn vroegere pooten gevallen. Het laat mij opnieuw totaal onverschillig of ze mij nu voor een voyageur in Engelsche kapoten nemen of voor een beeldhouwer. Ook of Peeters of De Ridder de mannen hier zijn of niet.’Ga naar eind10. Uit deze laatste zin blijkt, wat elders,Ga naar eind11. zonder deze documentatie en ten dele op grond van intuïtie, als een vermoeden werd uitgesproken: in wedijver met Jozef Peeters met zijn kring Moderne Kunst en André de Ridder met Sélection had de Antwerpse vriendengroep en in het bijzonder daarvan Oscar Jespers en Paul van Ostaijen het tijdschrift Sienjaal willen oprichten als een bolwerk dat in het culturele leven in Vlaanderen verder strekkende en principiëler sporen had moeten nalaten. Het was slechts één van de keren dat Paul van Ostaijen vergeefs probeerde zijn kunsttheoretische begaafdheid uit te dragen via het leiderschap van een groepering beeldende kunstenaars. |
|