| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Boulevard
5de jrg., nr. 4, april-juni 1977
Hoofdredacteur Thierry Deleu opent met een ‘Kritiek op de kritiek’: een verzameling van enige welbekende gemeenplaatsen. F.Fl. van Steenkiste poogt de symboliek van ‘Doornroosje’ door te lichten en W. Verraes verdedigt in ‘Werkelijkheid en verbeelding’ een engidealistisch mensbeeld. ‘Chaine respiratoire’ is een redelijk goed verhaal van W. van Craen. T. Deleu publiceert fragmenten uit 10 jaar briefwisseling over literatuur en literaire tijdschriften. Kunstschilder Roger Vercruysse stelt zichzelf voor en T. Deleu belicht de overgang ‘van fotografisch naar expressief realisme’ in het werk van M. Coolsaet. Guy van Hoof schrijft over de ‘Brieven aan Nora’ van J. Joyce.
| |
Deus Ex Machina
1ste jrg., nr. 3, juli-sept. 1977
M. Bruynseraede schrijft (hopelijk) ironisch over Elvis Presley. F. de Preter belicht het werk van F. Delius, ‘de musicus als klankpoëet’. De strikt literaire bijdragen zijn ongelijk: goede, maar al in de meeste tijdschriften gelezen gedichten van L.M. van den Brande, redelijke verzen van Francis de Preter en M. Bruynseraede. Aan sommige tekeningen en aan de verzorgde lay-out is wel enig genot te beleven.
| |
De Vlaamse Gids
61ste jrg., nr. 5, sept.-okt. 1977
W.M. Roggeman had een gesprek met Annie Reniers, de dichteres die onlangs laureaat werd van de eerste H.C. Pernathprijs. ‘Een onverschillige stad’ is een reeks prozafragmenten van haar, n.a.v. haar verblijf in Rome. H.F. Jespers belicht de krachtlijnen van haar poëzie. ‘Uit het jaar 1901’ is nieuw, niet zo boeiend proza van L.-P. Boon. Luc Pay heeft het over ‘Pink Poets and Pink Poetry visited’: een mooi stukje fan-mail. Goede gedichten van Ben Cami, Frans de Wilde, Dirk Christiaens en Marcel Wauters. W. Toebosch schrijft over ‘recente Amerikaanse literatuur’.
| |
Dimensie
2de jrg., nr. 5, okt. 1977
Er wordt weer heel wat vagelings gemijmerd over nieuwe romantiek: of die nu eigenlijk wel bestaat, en zo ja, wat dat dan wel mag zijn, zoniet wat dan wel bestaat. Jan Biezen, José de Poortere, Herwig Waterschoot en R.J. van de Maele doen daaraan mee. Wim Hazeu stelt de hier onbekende Nederlandse dichter Hein de Bruin (1899-1947) voor. Ook twee van zijn gedichten worden opgenomen. Dan nog stukjes van Willy Lauwens en H. Marsman. Goed is een tekst van A. Bontridder over
| |
| |
‘Wonen, bouwen - denken, dichten’. Bij de gedichten weinig interessants.
Er verscheen ook een derde deel in de serie ‘Honderd nieuwe dichters’. Dat zijn er dan 300. Het geestesleven te onzent kent een ongewone bloei.
| |
Heibel
12de jrg., nr. 1, sept. 1977
Het zit erin dat Heibel met zijn nieuwe redactie en zijn radicale heroriëntering een van de belangrijkste en interessantste literaire (en culturele) tijdschriften in Vlaanderen wordt. Alleen zou het nog een circuit moeten vinden om een ruimer publiek te bereiken dan dat van het ‘literaire’ tijdschrift. W. van den Broeck schrijft satirisch over het ‘Tindemanseffekt’. Nog satirisch is een pastiche op de filmkritieken van R.A.F. in De Standaard, door P. Aerts. S. Polet publiceert enkele knap geconstrueerde ‘Emblemen’. Het interessantst is een interview met Frans van Bladel, exhoofdredacteur van De Linie en van Streven: een hele brok Vlaamse cultuurgeschiedenis. P. Claes en M. Nys schrijven in ‘Multiple Joyce’ over de betekenis van ‘Finnegans Wake’ en de receptie daarvan in Vlaanderen. ‘Familieroman’ van W. van den Broeck is een fragment uit ‘Aantekeningen van een stambewaarder’, een collageachtig gestructureerde documenten-roman. ‘Etensresten’ is een aaneenschakeling van interviewfragmenten over eetgewoonten en voorkeuren van een serie mensen. De zin hiervan ontgaat mij volledig.
| |
Kreatief
11de jrg., nr. 2, sept. 1977
H. Verlinde beschrijft en interpreteert het werk van Peter Handke. ‘De Gallileïsche autostopper’ is een knappe poëziecyclus van de Amerikaanse auteur R. Brautigan. Overigens biedt deze aflevering heel wat goede, of op zijn minst interessante poëzie, zoals die van W. Spillebeen, S. van den Bremt, een vernieuwde, verrassende A. van Assche, J. T'Hooft, H. Verlinde. Proza van J. Denoo is niet overtuigend. S. van den Bremt reageert fel op een opstel van H. Beurskens i.v.m. de poetica van G. Benn. H. Bousset analyseert ‘De paardesprong’ van B. Kemp. Hij noemt het ‘een der wonderlijkste boeken die ik reeds mocht lezen’. Gerd Segers belicht het grafische en picturale werk van Jan Vanriet, en kunstschilder Gilbert de Bontridder schrijft in ‘Estetische ruimte en werkelijke ruimte in de moderne kunst’ vooral beschouwingen over zijn eigen werk.
| |
Noodrem
nr. 6.
Dit blad schijnt nog altijd te lijden onder de kinderziekten van de meeste jongerentijdschriften, nl. gebrek aan goede inzendingen. Vooral de meeste dichters zijn, om met een titel van één van de gedichten te spreken, ‘zo schadeloos aanwezig’. Bij de verhalen schijnt de grote specialiteit te zijn het bedenken van grotesk-gruwelijke toestanden. Het interessantst is het gesprek dat de redactie had met Guido Lauwaert, de man van ‘De nacht van de poëzie’, ‘Lijmen’ en nu ook ‘Job op de mesthoop’: iemand die beter kan organiseren dan meningen hebben over literatuur.
| |
Maatstaf
25ste jrg, nr. 10, okt. 1977
Jeroen Brouwers is ongeneeslijk ziek.
| |
| |
In ‘Vlaanderen op zijn erghst’ vervolgt hij zijn aanval op al wat Vlaams is, ook heel bijzonder op dit letterkundig periodiek, spreekbuis van ‘paapse kwakbollen, Groot-Nederlanders, Vlaams-nationalisten, ex-collaborateurs en nog andere engerds uit het Vlaamse horrorkabinet’. Zo is dat. Dat neemt niet weg dat er in deze aflevering twee goede verhalen staan: ‘Voorjaar’ van F.B. Hotz en ‘Bijen’ van J.M.A. Biesheuvel. Gedichten van F.G. Dalenrood, R. Schouten en J. Eijkelboom zijn heel wat minder. In ‘Portfolio’ schrijft H.L. Prenen over de 19de eeuwse Punch-tekenaar Charles Keene. Ch. B. Timmer bespreekt een nieuwe Gogol-studie, van S. Karlinsky, over de homoseksuele impulsen in zijn werk.
| |
Poëziekrant
1ste jrg., nr. 4, juli-aug. 1977
Frank de Crits had een gesprek met dichter en criticus Willem M. Roggeman. A. de Longie schrijft over de poëzie van J.L. de Belder, n.a.v. het verschijnen van zijn ‘Verzamelde gedichten’, en R. Ekkers over de ‘Nagelaten gedichten’ van H.C. Pernath. A. van Assche brengt verslag uit over het jongste weekend van Dietsche Warande en Belfori, dat gewijd was aan ‘Romantiek en realisme in de hedendaagse Nederlandse poëzie’. F. de Crits schrijft zijn indrukken neer over het jongste Poetry International-festival in Rotterdam.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nr. 6, juli-aug. 1977
Een uitzondering voor dit blad is een nummer met niets dan gedichten. Blikvanger daarbij is een merkwaardig experiment van vijf Impuls-redacteurs, nl. W. Adams, M. Bartosik, R.M. de Neef, M. Obiak en R. Struelens. Onder de titel ‘Pentapoësis’ lazen zij op een poëzieavond te Antwerpen elk een gedicht, gevolgd door varianten daarop van de vier anderen. Die teksten worden hier opgenomen. Vooraf gaan enkele uitspraken van de dichters over poëzie, die samen een boeiende aanvulling vormen bij het Impuls-manifest van Adams en Bartosik. Van de dertien andere dichters die hier met werk vertegenwoordigd zijn wil ik vooral J. Tulkens, W. Spillebeen, N. van Bruggen, J. T'Hooft en L. Stassaert aanbevelen.
| |
Restant
6de jrg., nr. 2, juli 1977
‘Profs? De pot op!!’ roept Luk de Vos. De aanleiding tot deze balsturige kreet was zijn lectuur van het Simenon-boek van M.J.H. Rutten. Een bijzonder knap, geestig en intelligent opstel (van De Vos). Verder enkele interessante essays. L. Dieltjens zoekt naar functie en betekenis van het personage, voornamelijk de held, in de literatuur, met name in de realistische roman. J. Rombouts schrijft vanuit de wetenschapstheorie van Popper over ‘de autonomie van de literatuur’. ‘De tijd en de goden’ is een erg moeilijk essay, met erg gemakkelijke conclusies, van M. Aguirre. E. Verpak schrijft over de Jiddische dichter Itzjok Katz(e)nelson. Bij de poëzie vallen vooral (Engelse) gedichten van André Lefèvre op, en verzen van R. Boonstra en Ch.-L. D'Haene. ‘Dekker, Koolen & Buis’ is een goed verhaal van Oek de Jong. Van de recensies wil ik vermelden: ‘Ideologiekritiek van de heimatpoëzie’, waarin het statische, ahisto- | |
| |
rische karakter van de meeste (weer welig tierende) natuur- en heimatpoëzie wordt gedemonstreerd door G. van Hoeydonck, aan de hand van gedichten van M. Bruynseel.
| |
Ons Erfdeel
20ste jrg., nr. 4, sept.-okt. 1977
F. Decoster inventariseert kritisch de ‘opvattingen over een herziening van het radio- en televisiestatuut in Vlaanderen’. Van de onlangs zo tragisch overleden criticus en dichter F. de Swert verschijnt nu postuum een overzicht van ‘De Nederlandstalige jeugdliteratuur sinds 1945’. Heel goed is een opstel van R. Vervliet over een nog altijd niet naar zijn waarde beoordeelde auteur: ‘Raymond Brulez of het pakt van de flamingant met de frankofiel’. H. Ester schrijft over de poëzie van Breyten Breytenbach: hoe christelijke en bijbelse motieven daarin geseculariseerd worden. Robert La Roche heeft het over ‘Ontstaan en ontwikkeling van de vrijmetselarij in Vlaanderen en Nederland’. Helma Wolf-Catz belicht de invloed van Rubens op Watteau. In de ‘Kulturele Kroniek’ wordt werk besproken van L.P. Boon, R.J. Peskens, K. Jonckheere, J. Vercammen, Chr. D'Haen, D.A. Kooiman, G. Krol, L.M. van den Brande en H. Speliers.
| |
Varia
- In Spektator (6de jrg., nr. 9-10, april-mei 1977) reageren J.J. Oversteegen, J. van Luxemburg en M.F. Fresco op een voorgaand nummer, dat als thema tekstinterpretatie had (6de jrg., nr. 4).
- Vlaanderen (26ste jrg., nr. 158, mei-juni 1977) belicht diverse aspecten van het t.v.-spel, voornamelijk in Vlaanderen.
- Een nieuw blad is Janus. Het verschijnt driemaal per jaar, en kondigt zich aan als ‘een literair tijdschrift met uitbreidingsmogelijkheden naar muziek en beeldende kunsten toe’. Het is een initiatief van het Cultuur- en ontmoetingscentrum ‘De Warande’ te Turnhout, Warandestraat 42. De redactie bestaat uit Orfea Blanca, Herman Lauwers en Jef van Elst. Een abonnement kost 100 fr. Voorlopig alleen wat ongelijke gedichtjes en prozaatjes.
- Even ook het bestaan signaleren van Letters, periodiek van Paul Hautmans, Ad van Rijsewijk en Peter Schuddeboom. Adres: Elisadonk 269, Roosendaal.
- Twee nieuwe afleveringen in de VWS-Cahiers. A. Keersmaekers stelt de 18de-eeuwse jezuïet en auteur van religieuze traktaten, Carolus van den Abeele voor (12de jrg., nr. 3/A, herfst 1977). M. Vermeulen is de inleider van het deeltje over de volksschrijver Edward Vermeulen (Warden Oom) (Id., nr. 3/B).
Hugo Brems
|
|