tijd. Op welke manier is me nog niet duidelijk. Habakuk is een moderne rederijker, dat wel! In ieder geval wendt de dichter in Oud gereedschap mensheid moe een strengere vorm aan, hij bouwt zijn gedichten strofischer uit en dijkt zijn exuberante woordoverdaad in.
Tegen de achtergrond van het aanvangsvers moeten de oude voorwerpen en boerenwerktuigen gezien worden als symbolen. Beslist van de vergankelijkheid en de verwording; beslist ook van rurale waarden, die de mensheid vandaag verloren heeft maar die ze morgen van onder het asfalt en het beton wel eens zou kunnen opgraven. Eg, zoutvat, hooikeerder, cirkelzaag, slijpsteen, houtkist, urn, hoeve, weesboom (een verweesde, alleen achtergebleven boom?), wan, dorsmachine, zwarte wagens (kalveren), grintweg, vlashekel, worstmolentje, stoppelvelden, zandloperszand, het zijn inderdaad oude (meestal verouderde) voorwerpen of plaatsen. De tijd heeft er vat op gekregen, verval en dood hebben ze in hun greep. Indrukwekkend wordt dit verwoord in ‘De hoeve’, voor mij een van de belangrijkste gedichten in de poëzie van de jongste jaren. Maar hier als elders zit ook het nieuwe te wachten. M.i. verwoordt Habakuk dit o.a. door aftandse spreuken te herijken met een eigen betekenis. Zo dit prachtige ambivalente: ‘Ons kalf / is gevorderd om de put te dempen, / in een ver land’. De dichter beschrijft met een grondige onvrede, die herhaaldelijk tot revolte wordt, hoe zinledig het allemaal geworden is. Deze ‘onvrede’ die o.a. het geluid is van de ‘cirkelzaag’ zit ook herhaaldelijk in de andere gedichten, voornamelijk naar het slot toe. De ‘eg’ is weliswaar ‘ingescheept voor een reis die niet komt’. Maar daarvoor ‘Nee geen tederheden, verbannen diepte’. Geen heimwee dus, daar kom je niet verder mee! Maar aan het slot staat er: ‘Hang maar verga maar bedenk maar er / staan er meer tegen de muur, eg’. Het executiepeloton is er opeens. Is de opstandigheid nutteloos? Misschien toch niet. Er is toch die bijlslag vlak in het gezicht, door de dichter in kapitalen uitgedrukt. Als een programma. Maar de dichter staat er vrij ambivalent tegenover. Het ‘zoutvat’ wordt door
een ‘bijlslag’ gekloofd, omdat het afgedaan heeft. Betekenisvol toch weer is dan dat de stukken liggen ‘in de schaduw van het waaien’. Het beeld van de keer op keer ‘charges’ uitvoerende ‘hooikeerder’ roept een soort revolutie op. Maar het is toch allemaal in de verleden tijd gesteld. In ‘De slijpsteen’ komt het indrukwekkende beeld als slot:
Ik zag hoe de Slijpsteen op de aarde stond
als de eerste mens, tot scherping bereid en vermindering
van al wat zich stomper wordend als macht voordeed.