| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Revisor
4de jrg., nr. 3, juni 1977
In ‘Over het maken van een gedicht’ volgt R. Kopland op de voet alle stadia van het ontstaan van één van zijn gedichten, van een eerste inval tot een volledige, bewerkte en kritisch bijgeschaafde versie. Een fascinerende tekst. Aan de hand van enkele romans van Vestdijk schrijft D.A. Kooiman over fictionaliteit: ‘Oogmerk en gezichtspunt’. R.L.K. Fokkema doet grondig uit de doeken hoe dat nu eigenlijk zit met de relatie van S. Polet tot de experimentele Vijftigers: een opstel dat veel wetenswaardige realia over publikatiegeschiedenis bevat, maar weinig tekstvergelijking. ‘Waanzinnig Truken’, een mooi romantisch verhaal van J. Kneppelhout, wordt in facsimile afgedrukt. Marita Mathijsen interpreteert het als de beschrijving van een autistisch kind. Konrad Merz, de Duitse auteur die in 1934 Nazi-Duitsland ontvluchtte en in Nederland bevriend raakte met Ter Braak en Marsman, heeft onlangs, na jaren, weer gepubliceerd: een verhalenbundel met de titel ‘Verhalen van een masseur’. Twee daarvan worden opgenomen. H.W. Bakx en P. Beers hebben een gesprek met de auteur van deze heel bijzondere, afgewogen verhalen. Dan zijn er nog twee bijdragen over buitenlandse auteurs. G.A.M. Janssens schrijft over ‘Marry Me’ van John Updike, en F. van Dooren over ‘Gabriele d'Annunzio en zijn roman “Il Piacere”’. Bij de creatieve bijdragen twee goede verhalen: van H. Martens en Theo Compaan. Gedichten van Habakuk II de Balker, Ad Zuiderent, R. Kopland, H. Kok en P. Zonderland.
| |
Deus Ex Machina
1ste jrg., nr. 2, april-juni 1977
Een nieuw blad. De redactie bestaat uit Marc Bruylants, Marc Bruynseraede, Jean-Marie Legrand en Wim Nimmegeers. Een abonnement kost 300 fr., over te maken op rekening nr. 320-0700578-17 van D.e.M. te Schilde. Adres: Groene laan 53, 2230 Schilde. Dit ‘bezield artistiek kreatief tijdschrift’ wil nu eens geen anthologisch blad zijn, maar uitdrukkelijk een eigen gelaat tonen. Uit bijgevoegde programmatische brieven van de oprichters leren we vooral dat zij de menselijke inhoud, de boodschap van hun kunst centraal willen stellen. Zij wijzen resoluut elk artistiek formalisme, en meteen de meeste modernistische stromingen, van geometrische abstractie tot nouveau réalisme, af. Zij geloven integendeel in de priesterlijke functie van de kunstenaar: ‘De ARTIFEX is hier weer de denker die aan de spirituele hofhouding van onze dagen een vooraanstaande en even- | |
| |
waardige positie inneemt naast de destijdse hogepriesters, astrologen, filosofen en wetenschapslieden. Kunst wordt opnieuw geloofwaardig, als sublieme dominantie van de gedachte, als een waterdichte worstelgreep op de emotie.’ Dat ziet er lief uit! Dit nummer is alleszins bijzonder verzorgd. J.M. Legrand herontdekte de 19de-eeuwse schilder A. Wiertz en schrijft daarover een boeiend opstel. W. Nimmegeers schrijft gedichten bij een reeks litho's van J.M. Legrand: ‘Een busreis naar Antwerpen’. Iets wat M. Bruynseraede al eerder deed in een gelijknamige bundel. M. Bruynseraede schrijft over het Finse volksepos ‘Kalevala’. Goede verzen van J.M. Decorte. Het belooft toch wel wat.
| |
Diepdruk
1ste jrg., nrs. 3 en 4, jan. en mei 1977
Uit deze nummers de voornaamste bijdragen. In het nr. 3 vraagt D. Buyle: ‘Waarom nog geen Nederlandse Nobelprijs voor literatuur?’ Hij wijt dat aan de gebrekkige samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse diensten voor de verspreiding en vertaling van onze literatuur. Paul Schampaert schrijft over Vlaamse muziek uit de 15de-16de eeuw. ‘Van paedofilie & andere deugden’ is een geestig, maar ernstig bedoeld romanfragment van Rogier de Schutter.
Het meinummer brengt een heel uitvoerig en ook bijzonder interessant, zij het nogal onkritisch, interview met de dichter Mark Braet. D. Buyle licht het progressief politiek theater in Vlaanderen door. De beeldhouwer Marcel Mazy wordt voorgesteld door Anne-Lore Kuryszczuk, en de cartoonist BOB door R. Steyls. ‘Shampoo 3’ is een goed romanfragment van Joan de Castro.
| |
Drempel
1ste jrg., nr. 4-5, juni 1977
In ‘Een gekwadrateerde myte van Sisyphus’, schrijft hoofdredacteur J. Oostvogels over ‘de absurditeit van het bestaan bij W.F. Hermans’: een vergelijking met A. Camus. ‘Emfatisch’ is een wat onduidelijk cursiefje van G. Wildemeersch. Beter zijn de parabelachtige fragmenten van P. van Achteren, verzameld onder de titel ‘Prozaïek’. S. Casteleyn heeft eerst de verzamelde gedichten van Achterberg gelezen, en is dan zelf verzen gaan schrijven. Experimenteel, maar zwak proza komt van J. Oostvogels: ‘Laura schrijven’. ‘Het water dat de wereld versiert’ is een essay van E. de Bruyn over ‘water en zee als metafysische symbolen in de vroege poëzie van Paul Snoek’. Goede verzen van L. Andries, F. van der Auwera schrijft bedenkingen bij de golf van nieuwe-romantiek. Hij vindt het nogal artificieel opgepept.
| |
Hollands Maandblad
nr. 355-356, juni-juli 1977
F. Bokshoorn schrijft over een heropbloei van de slavofilie in de Sovjetunie. J.P. Guépin vervolgt zijn studie ‘Alleen de kunst kan ons redden’. Naar aanleiding van de uitgave van Pierre Kemps ‘Verzameld werk’ schrijft Kees Verheul een goed overzicht van de poëzie. Gedichten van H. Termaaten en G. Mulder-Koeman zijn minder goed dan een verhaal van René Appel: ‘Blijven slapen in Edam’. Best is ‘Een Londense weduwe’ van J.J. Peereboom. Daarin doet hij een grappig voorstel om de literatuur meer lezergericht te maken. Hij voegt de daad bij het woord en
| |
| |
herschrijft eenzelfde anekdote in vier op verschillend publiek gerichte stijlregisters.
| |
Kruispunt-Sumier
nrs. 61 en 62, maart en juni 1977
In het maartnummer brengt Ton Veugen hulde aan de dichter Jan H. de Groot ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag: een bibliografie en een keuze uit zijn gedichten. ‘Er zijn ook aangename lichaamsdelen’ is een tekst rond allerhande sociale problemen, van Roger Serras. Een huldegedicht van Louis-Paul Boon voor Serras heeft evenmin veel om het lijf. De andere gedichten en proza's in dit nummer verdienen nog minder aanbeveling.
Dat geldt onverminderd voor de creatieve bijdragen in nummer 62. Over het lage peil van de Nederlandse poëzie, schrijft - uitgerekend hier - Martin Boot, in een stuk: ‘Taal tussen Preek en Slijmbal’. Een fragment uit een historische studie over Vlaanderen en de Vlaamse beweging is van P. Chr. de Baere.
| |
Poëziekrant
1ste jrg., nrs. 2 en 3, maart-april en mei-juni 1977
In nr. 2 maakt J. Uyttendaele veel bezwaar tegen een schooluitgave van gedichten van K. Jonckheere, omwille van de zweverige, onbeduidende commentaar. D. Billiet stelt de Eindhovense Stichting Opwenteling voor: mensen die enorm veel doen voor de promotie van de poëzie. Remco Ekkers schrijft over de poëzie van Jan Kooistra. Verder, ook in nr. 2, enorm veel ‘poweetjes’, korte recensies, informatie allerhande. Verder in nr. 3 een gesprek met auteur-criticus José de Poortere, hier genoemd ‘de bruine engel met de brede zachte rug’.
| |
Nieuwe Stemmen
33ste jrg., nr. 4, april-mei 1977
In dit nummer goede gedichten, vooral van F. de Preter en F. Deschoemaeker. H. Waterschoot schrijft een nogal doorzichtig verhaaltje: ‘Een artistieke erfenis’. In ‘Poëziespiegel’ besteedt A. de Longie aandacht aan werk van o.m. G. Helderenberg en J. 't Hooft. R. van de Perre bespreekt proza van J. Daisne en A. Demedts.
| |
Tirade
21ste jrg., nr. 226-227, juni-juli 1977
‘Een aalmoes in Tölz’ is een goed verhaal van F.B. Hotz. Ook de meeste verzen in dit ‘zomernummer’ zijn heel behoorlijk: van F. Koenegracht, C. Buddingh’, H. de Coninck, M.K. van der Steeg en J.C. van Schagen. Over de poëzie van H. de Coninck schrijft G. Wildemeersch: ‘In Vlaanderen is hij de Coninck van het Nieuw-Realisme’. Dat opstel bestaat hoofdzakelijk uit een heel gedetailleerde, scherpzinnige analyse van het gedicht ‘Cruyff’. In het kader van de op stapel staande uitgave van Hanlo's brieven, worden hier enkele brieven aan Vinkenoog, uit de Blurb-tijd, afgedrukt. Eep Francken stelt de ‘vergeten naturalist’ Aug. P. van Groeningen voor.
| |
Vlaanderen
26ste jrg., nr. 157, maart-april 1977
Joost Vanbrussel stelde dit nummer over de ‘moderne poëzie’ samen. Als inlei- | |
| |
ding schrijft G. Spyns een ‘Apologie voor de poëzie’. J. de Poortere schrijft een heel persoonlijk overzicht van de ‘Nederlandse poëzie na de tweede wereldoorlog’. Daarbij sluit A. van Assche aan met een jaaroverzicht van de poëzie. A.M.S. Vanneste en J. Vanbrussel schrijven resp. over hedendaagse Franse en Engelse poëzie. V. Doyen stelt de Amerikaanse dichteres Sylvia Plath voor.
| |
Zebra
1ste jrg., nr. 0, april 1977
Dit ‘Tijdschrift om de letteren mee over te steken’ is een initiatief van uitg. Manteau, en maakt deel uit van de hele aanval van die uitgeverij op de schoolboekenmarkt. Het zal 5 maal per jaar verschijnen, telkens op 24 pagina's. Men kan zich alleen in klasverband abonneren: 195 fr. Adres: R. Comhairelaan 107, 1080 Brussel. Redactie: J. Kersten, H. van de Waarsenburg, H. Raes, K. Simhoffer, P. van Aken, P. de Wispelaere, J. van Hulle, G. Vandoren. Dit handig gepresenteerde blad is uitdrukkelijk en uitsluitend bedoeld als didactisch materiaal voor het literatuuronderwijs in de hoogste klassen. Voornaamste rubrieken: nieuw proza en poëzie, interviews, recensies, analyses, informatie over literaire actualiteit, bibliografie, paraliteraire publikaties, enz. Zo vinden we in dit modelnummer o.m. nieuw proza van K. Simhoffer, G. Gils en L.P. Boon, gedichten van H. van de Waarsenburg, W. Kusters, P. Lasoen en J. T'Hooft, een gesprek met Ward Ruyslinck, een modelles over gedichten van Eddy van Vliet, door K. Simhoffer. Knap werk, levendig, hoopgevend.
| |
Varia
- Nog een nieuw blad (blaadje) is Oprispingen, uitgegeven te Koksijde, Marie-Joséstraat 72. Het verschijnt halfjaarlijks, in mei en november. Een abonnement kost 50 fr., rek. nr. 384-0448792-57. In dit eerste nummer, naast diverse korte stukjes, o.m. een ‘Posthuum interview met Paul Léautaud’.
- D. Robberechts, die nu ook deel uitmaakt van de nieuwe Heibel-redactie, gaat daarnaast verder met een nieuwe reeks van Schrift (nr. 29-30, mei 1977). Elke aflevering bevat fragmenten van een ‘tekst in de maak’. Daarbij hoort een gesofistikeerd systeem om de volgorde van de fragmenten aan te duiden. Montagewerk.
Hugo Brems
| |
[achterplat]
[achterplat]
| |
|
|