| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Appel
1977, nr. 2
Appel wil vooral heel open zijn, iedereen kansen geven, een ‘bescheiden tribune zijn voor alle thans schrijvenden’. Dat weerspiegelt zich in de grote hoeveelheid gedichten, van heel uiteenlopende kwaliteit, die in het blad worden opgenomen. Niet minder dan 23 dichters komen in deze aflevering aan bod. Het risico van aftakeling van kwaliteitsnormen zit daar natuurlijk wel in.
| |
De Revisor
4de jrg., nr. 2
G. Krol publiceert een fragment uit een ontwerp voor een roman: ‘De weg naar Sacramento’. ‘Vis dormitiva’ is een slaperig verhaal van N. Matsier, over iemand die wakker wordt. De gedichten zijn even verscheiden als goed: van G. Kouwenaar, Habakuk II de Balker, Chr. J. van Geel, Ad Zuiderent, J. Herzberg en J. Kuyper. Anton Haakman publiceert een fragment uit een boek over film en fictie, hier vooral over de verfilming van Bioy Casares' boek: ‘De uitvinding van Morel’. P. Wesly bespreekt het ophefmakende boek van R.M. Pirsig: ‘Zen en de filosofie van het motoronderhoud’. P. Beers gaat nog eens in op de herrie rond het niet-toe-kennen van de M. Nijhoffprijs voor vertalingen, en R. Delvigne en Leo Ross kritiseren een nieuwe uitgave van werk van J.I. de Haan. Heel interessant is een bijdrage van Hendrik van Teylingen over de haikoe, gevolgd door een aantal vertalingen.
| |
De Gids
140ste jrg., nr. 4/5, 1977
De hoofdbrok van dit nummer is sociologie, met enkele bijzonder interessante opstellen, o.m. van Anton Blok, over de evolutie waarbij steeds meer levensgebieden aan de openbaarheid onttrokken werden, sinds de 16de eeuw. Jan Groen onderzoekt vanuit psychoanalytisch standpunt de figuur van Cordelia in ‘King Lear’, tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de Lear-sage, vóór Shakespeare. ‘Weerzien van een eiland’ is een reisverhaal van A. Kossmann. G. van den Eerenbeemt schrijft goede verzen in ‘Vier gedichten met echt haar’. Leo Fretz had een lang gesprek met J.P. Sartre. Dat wordt hier afgedrukt. W.F. Hermans gaat Stuiveling te lijf om diens negatieve kritiek op zijn Multatuli-boek. Stuiveling reageert daar nogal rustig op.
| |
De Vlaamse Gids
61ste jrg., nrs. 3 en 4, mei-juni en juli-aug. 1977
In het nr. 3 wordt Herman de Coninck voorgesteld. Zoals gewoonlijk begint
| |
| |
W.M. Roggeman met een interview. H. de Coninck zegt daarin heel zinnige en verhelderende zaken. Twee andere bijdragen, van W. Spillebeen over ‘De lenige liefde’, en van L. Deflo over ‘Zolang er sneeuw ligt’ brengen veel minder licht. Daarbuiten een verhaaltje van Yvonne de Man, gedichten van P.G. Buckinx, en een enthousiast artikel van J.J. Wesselo over ‘Gnomon’ van Willy Roggeman.
Louis Paul Boon wordt 65 en dat wordt gevierd in het nummer van juli-augustus. Het gesprek met W.M. Roggeman, over zijn werk, kan na al wat al in tientallen vroegere interviews gezegd is, weinig nieuws bieden. Interessanter, maar ook gespecialiseerder is een artikel van P. de Wispelaere: ‘De Kapellekensbaan als raamvertelling’, een fragment uit een grotere studie. Dirk Gebuys en Jelle van der Meulen getroosten zich veel moeite om de monografie (in de reeks ‘Ontmoetingen’) van L. Verhuyck en T. Jochems tot op de grond af te breken. Hugo Raes schrijft een onbenullig hagiografisch fragmentje: ‘Mijn eerste ontmoeting met Louis Paul Boon’.
| |
Dimensie
1ste jrg., nr. 4, juli 1977
Onder de krijgshaftige titel ‘De wraak der tachtigers’ moet Jan Biezen enige oprispingen kwijt tegen de poëziekritiek, met name die van de samensteller dezer rubriek. Het zij hem gegund. Verder worden reacties gepubliceerd op de oproep om tot een nadere omschrijving van de neoromantiek te komen: meest losse beschouwingen over poëzie, sfeer, gevoelens e.d. van G. Wulms, A.M. Surinx en G. Luyten. Jef Bouten stelt het proza van A. Koolhaas voor, R.J. van de Maele schrijft over de Deense dichter Gustaf Munch-Petersen en K. Geerts besteedt enkele woorden aan de poëzie van ‘De eenling Waker Cruyssaert’. Hugo Bousset wijst romantische tendensen in het hedendaagse proza aan. Bij de dichters is vooral J. Denoo overtuigend, al is hij dan wel heel erg door Sybren Polet beïnvloed.
| |
Heibel
11de jrg., nr. 4-5-6, mei 1977
Daar gaat dan de 3e Heibel van start. Jos Borré draagt het blad over aan de nieuwe redactie: P. Aerts, R. de Schutter, E. Hulsens, P. Ickx, W. Nauwelaerts, J. Note, D. Robberechts, W. van den Broeck en P. Vermeulen. Wat die mensen willen is een nieuwsoortig literair tijdschrift, waarin ruime aandacht zal besteed worden aan ideologiekritiek. Dat blijkt in dit ‘presentatienummer’ o.m. uit opstellen van P. Aerts, P. Vermeulen, E. Hulsens en W. Nauwelaerts, die de meest diverse cultuurverschijnselen kritisch onder de loep nemen en ideologisch evalueren. In ‘Politieke kolportage’ doet P. Aerts dat met de columns van Many Ruys in De Standaard. P. Vermeulen geeft een structurele en semantische analyse van het voetbalspel en E. Hulsens schrijft bedenkingen over zgn. apolitieke jeugdboeken. In dezelfde lijn ligt een interview met Humo-hoofdredacteur Guy Mortier. Ook de creatieve bijdragen sluiten perfect aan bij die algemene tendens: proza van D. Robberechts, gedichten van S. van den Bremt en teksten van W. Nauwelaerts. H. de Dijn schrijft over ‘Wittgensteins taalspelen’.
Als de nieuwe Heibel dit niveau blijft
| |
| |
houden, is er eindelijk weer iets belangrijks gebeurd in onze tijdschriftenwereld: o.m. een meer dan welkom tegenwicht voor de golf van meest onbenullige nieuwe jongerenblaadjes.
| |
Ons Erfdeel
20ste jrg., nr. 3, mei-juni 1977
Paul Vincent schrijft vanuit persoonlijke ervaring over ‘De Nederlandse kultuur in Groot-Brittannië’. Drie Nederlandstalige auteurs komen aan bod. H. Brems overloopt het dichtwerk van H. Hensen n.a.v. het verschijnen van de verzamelbundel ‘Tussen wanhoop en verrukking’. H. Buurman speurt naar parallellen in Slauerhoffs proza en poëzie, en E. Hilscher schrijft over de historische romans van Theun de Vries. F. Baudouin stelt uitgebreid ‘Het openluchtmuseum voor beeldhouwkunst Middelheim’ te Antwerpen voor. E. Slagter belicht de evolutie van de schilder Kees van Bohemen, ‘van dynamische abstractie tot suggestief realisme’, en L.M.A. Schoonbaert stelt het fascinerende werk voor van de Limburgse kunstenaar Raf Verjans. ‘Mytologisering als konstante in de literatuur’ is een opstel van Luk de Vos. Hij onderzoekt daarin meer speciaal ‘de werking van de Dante-konnotaties bij Lucebert’.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nrs. 3 en 4, maart en april
Het maart-nummer werd samengesteld door Wim Meewis en Ivo Michiels en bevat een verzameling experimentele teksten. Daaronder gedichten van Jean Deman, Huub Beurskens, Miei Vanstreels en Jan Clement, en proza van J.F. Vogelaar. Een reeks van zes gedichten van Willy Roggeman, uit een enkele jaren oude, maar nog niet gepubliceerde bundel, ‘Alef/Farao’, wordt gecommentarieerd door Huub Beurskens. Interessant zijn twee teksten i.v.m. de schilder Jef Verheyen. Verheyen zelf publiceert ‘Teksten en schetsen’, met o.m. bedenkingen over creativiteit. Ivo Michiels schrijft een tekst, die van een concrete herinnering evolueert naar een talige, litanieachtige benadering van het werk van Verheyen. Wim Meewis schrijft een heel boeiend essay over ‘Dadaïsme en contingentie’, dat ook doorloopt in het nummer van april.
Daarin staan verder goede verzen van W. Vaerewijck en Roger M. de Neef, en minder sterke van M. van Maele, R. Devriendt en K. Hermis. Ook proza van J. Ritzerfeld en H. Beurskens is niet erg overtuigend. Martien de Jong vervolgt zijn ‘Kritische warande der kritici’ met een overzicht van literatuurhistorici. In ‘Reflex’ schrijft G. Adé bedenkingen n.a.v. twee Kreatief-nummers, over literatuur op de Vlaamse Televisie, en over B. Brecht.
| |
Maatstaf
25ste jrg., nr. 5-6, mei-juni 1977
Een bijzonder goed gevuld dubbelnummer. Het opent met een gesprek met Henk Romijn Meijer over zijn werk. Er zijn enkele goede verhalen. ‘De ontruiming’ is een verhaal van Maarten 't Hart, over het ontgraven van een lijk. J.M.A. Biesheuvel weeft in ‘De Leeuw van Leiden’ een grappige geschiedenis rond de fenomenale publikatieactiviteit van dezelfde Maarten 't Hart. ‘L'art ou les caresses’ is nieuw proza van Joyce & Co, voor de lief- | |
| |
hebbers. Van de dichters in dit nummer treft vooral Jaap Harten. Zoals gewoonlijk krijgt buitenlandse literatuur in Maatstaf ruime aandacht. De herontdekking van de maand is Octave Mirbeau, die uitvoerig voorgesteld wordt door R. Bakker. Ook de afdeling ‘Portfolio’ is aan hem gewijd: een reeks foto's van en omtrent Mirbeau. Verder wordt de Portugese auteur Fernando Pessoa ingeleid door August Willemsen, die ook een typisch verhaal van hem vertaalde: ‘De anarchistische bankier’. Ander vertaald proza is van de Rus A. Bjelyj, en een fragment uit ‘A Rebours’ van J.K. Huysmans. F. van Dooren vertaalde een cyclus gedichten van Gabriele D'Annunzio: ‘De regen in het pijnboombos’.
| |
Varia
- Het nr. 75 (juni 1977) van Yang wordt helemaal ingenomen door Amerikaanse reisnotities van Adolf Merckx: ‘Tussen cliché & verbeelding. De ontdekking van Amerika’.
- N.a.v. de facsimile-herdruk van Het Overzicht schrijft H. Waterschoot in Kultuurleven (44ste jrg., nr. 5, juni 1977) over ‘Kunst en politiek te Antwerpen in de twintiger jaren’. In het nr. 6 van dezelfde jaargang (juli-aug.) publiceert G. Battaglia een overzicht van ‘de Italiaanse verhaalkunst in de zeventiger jaren’.
- J. Schoolmeesters schrijft in Spiegel der Letteren (19de jrg., nr. 1, 1977) een merkwaardig opstel over ‘Titel en tekst. Aspecten van een theorie van de literaire titel.’
Hugo Brems
|
|