heid: angstig, wreedaardig, agressief, kruiperig onderdanig voor zijn meerderen.
Het verhaal van de jongetjes (J. Tantasis, Cel, Roy en Hanske) is gekleurd door het heimwee naar de periode dat ze zelfvergeten ongeremd en gewetenloos speelden rondom het huisje met de zonnebloemen. Het landschap in de herinnering van J. Tantasis is steeds zonovergoten. En toch wordt dit idyllische voor de aandachtige lezer ontmaskerd. Overal waar leven is, is de dood aanwezig. De jongetjes zijn kleine wreedaardige wezens, die gewetenloos katjes verbranden, kevers kapotmaken en met een morbiede nieuwsgierigheid toezien wanneer het varken geslacht wordt of hoe Achiel de ogen van de vinken uitbrandt. De drang om de geheimen van leven en dood te ontsluieren is sterk aanwezig. ‘En met aangeleerde spijt (...), een vage mengeling van sensatie en afschuw, berusting en spijt (wat je als buitenstaander misschien ook wel onverschilligheid zou genoemd hebben omdat opstandigheid er vreemd aan leek) keek ik naar de vaarsen die, door een of andere ziekte aangetast, met opgezwollen buiken te sterven stonden en angstogen (...) naar de jonge stier die blijkbaar ineens kapmoer had gekregen en voorover was gestoken in de waterput, hij lag daar met opgezwollen buik, de kop halvelings in het water verdronken te lachen, zijn blauwe stijve tong hing als een dikke rubberzool uit zijn bek’ (81).
De dood komt naderbij, wanneer een van de jongetjes, Cel, plotseling sterft, wanneer grootmoeder uit zijn leven verdwijnt en Julien de knecht die stierenballen at...
En dan komt de dreiging van een nieuwe oorlog, misschien nog wreder dan de vorige. Deze periode krijgen we via het verhaal van Maurice, de voermancafébaas. Maurice kan toevallig aan de Duitsers ontsnappen, na een lange dooltocht komt hij behouden thuis. Maar de oorlog heeft hem vervreemd van het leven, hij heeft te veel gezien. ‘Oom Maurice had nu aldoor zo'n zorgelijke trek om de mond, het maakte hem nors, tenminste als je hem niet kende. En als wij jongetjes bij hem in de buurt kwamen, keek hij ons vreemd aan, net of hij van heel ver terugkwam. Zijn ogen lichtten dan even op, net of hij voor iets gewarig was, alsof hij ergens naar luisterde...’ Tijdens deze periode is het dorpsleven voor de jongetjes erg spannend. Kamiel de leugenaar wordt gedeporteerd, er stort een vliegtuig neer, Suzy, de dorpsschone, loopt met al de soldaten. En dan bij het einde van de oorlog komt onverwacht de zelfmoord van Maurice die zich verhangen heeft. Het waarom van zijn ontreddering zal pas later door vader Tantasis verklaard worden.
Het tweede deel van het boek is parallel met het eerste opgebouwd en bestaat uit drie verhalen. Het verhaal van Hanske, het verhaal van de ik-